ECLI:NL:GHARL:2014:6869

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
200.140.657-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en de toepassing van artikel 1:401 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de wijziging van de kinderalimentatie die is overeengekomen in een convenant tussen de man en de vrouw. De man heeft verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, die bij convenant van 6 december 2012 was vastgesteld op € 500,-- per maand, te wijzigen naar nihil. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 1:401 lid 4 en 5 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de man stelt dat er sprake is van onjuiste of onvolledige gegevens bij de vaststelling van de alimentatie. De rechtbank Midden-Nederland heeft in eerste aanleg de bijdrage met ingang van 1 augustus 2013 op nihil bepaald, wat de vrouw in hoger beroep aanvecht.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de relevante feiten vastgesteld. De man en de vrouw zijn in 2004 gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. Hun huwelijk is in 2013 ontbonden. De vrouw heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. Het hof heeft de argumenten van de man beoordeeld, waarbij hij aanvoert dat de overeengekomen alimentatie niet aan de wettelijke maatstaven voldoet en dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden.

Het hof concludeert dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie. De man heeft niet aangetoond dat er een ingrijpende wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden die een wijziging van de alimentatie rechtvaardigt. Het hof wijst het verzoek van de man af en vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de alimentatie op nihil was gesteld. De beslissing van het hof is genomen op 14 augustus 2014 en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.657/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/351569 / FL RK 13-1970)
beschikking van de familiekamer van 14 augustus 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M.B. Leerkotte, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.B. Streefkerk, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 oktober 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 januari 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 4 april 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Leerkotte van 11 februari 2014, ingekomen op 12 februari 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Leerkotte van 20 februari 2014, ingekomen op 21 februari 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Leerkotte van 10 maart 2014, ingekomen op 11 maart 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Leerkotte van 3 juni 2014, ingekomen op
4 juni 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Streefkerk van 3 juni 2014, ingekomen op
4 juni 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Leerkotte van 10 juni 2014, ingekomen op 11 juni 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 juni 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2004 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [in] 2005 [minderjarige 1] en [in] [minderjarige 2] geboren.
3.2
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 februari 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4
Bij convenant van 6 december 2012 zijn de man en de vrouw een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overeengekomen van € 500,-- per maand. In het dictum van voornoemde beschikking van 7 februari 2013 staat vermeld:
'neemt in deze beschikking op de inhoud van het convenant, waarvan een door de griffier gewaarmerkt afschrift aan deze beschikking is gehecht'.
3.5
De man heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 28 augustus 2013, verzocht de beschikking van 7 februari 2013, alsmede het aangehechte convenant en ouderschapsplan voor wat betreft de daarin opgenomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te wijzigen en wel met ingang van 1 augustus 2012 (de rechtbank begrijpt 1 augustus 2013), in die zin dat de bijdrage wordt vastgesteld op nihil.
3.6
De vrouw heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
3.7
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de tussen partijen bij convenant van
6 december 2012 overeengekomen en in de beschikking van 7 februari 2013 opgelegde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen gewijzigd en deze bijdrage met ingang van 1 augustus 2013 op nihil bepaald.
3.8
De vrouw verzoekt in hoger beroep om de beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende alle verzoeken, zoals door de man in eerste instantie gedaan, af te wijzen.
3.9
De man heeft daartegen verweer gevoerd en verzoekt het hof het hoger beroep van de vrouw af te wijzen, dan wel de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In geschil is de gewijzigde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 1 augustus 2013 op nihil bepaald.
* de wijzigingsgrond
4.2
Het hof begrijpt dat de man zich in eerste aanleg primair op het standpunt heeft gesteld dat de tussen partijen overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan in de zin van artikel 1:401 lid 4 BW. Subsidiair heeft de man zich op het standpunt gesteld dat er zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW.
4.3
Partijen zijn destijds bij convenant van 6 december 2012 overeengekomen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van € 500,-- per maand. Dit is door de rechtbank vastgelegd in de beschikking van
7 februari 2013. Het vorenstaande leidt er, naar het oordeel van het hof, toe dat het wijzigingsverzoek van de man niet gegrond kan zijn op artikel 1:401 lid 4 BW, doch wel op artikel 1:401 lid 5 BW. Het hof zal het verzoek aldus verstaan.
4.4
Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan op grond van artikel 1:401 lid 5 BW worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het gaat dan om gevallen waarin partijen zich wel op de wettelijke maatstaven hebben willen richten, maar - als gevolg van een onjuist inzicht in de betekenis van die maatstaven of doordat zij daarbij zijn uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens - tot een resultaat zijn gekomen dat evident in strijd is met de uitkomst waartoe toepassing van die maatstaven zou hebben geleid.
4.5
Partijen zijn het erover eens dat zij bij het overeenkomen van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen geen rekening hebben gehouden met de aflossing van de man op de schuld aan de vrouw. Het hof acht aannemelijk geworden dat partijen hier destijds bewust voor hebben gekozen en dus bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat - nadat in het met behulp van een mediator tot stand gekomen convenant ten aanzien van de kosten kinderen is opgenomen dat deze kosten door partijen gezamenlijk zijn begroot op € 670,-- per maand en dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen van € 500,-- per maand zal voldoen - ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden in artikel 4 het volgende is opgenomen:
"1. Ingevolge de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden dient bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding tussen partijen te worden afgerekend alsof zij in wettelijke gemeenschap van goederen waren gehuwd. Ingevolge de huwelijkse voorwaarden wordt in deze verrekening niet betrokken, voor zover thans nog van toepassing: de vordering van € 40.000,- van de vrouw op de man.
2. Het bedrag van € 40.000,- dient door de man aan de vrouw te worden terugbetaald, zonder verrekening met overige bestanddelen van de huwelijksgemeenschap.
3. De man zal het bedrag van € 40.000,- renteloos aan de vrouw kunnen terugbetalen, in een periode van maximaal 5 jaar, met ingang van het jaar 2013.
[…]".
Hieruit volgt dat voornoemde schuld van de man aan de vrouw in het kader van de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant uitdrukkelijk aan de orde is geweest. De vrouw heeft daarover ter zitting verklaard dat, toen zij met de man ging samenwonen, de man een schuld had van € 25.000,--. Deze schuld heeft zij vanuit haar vermogen (gevormd door de gerealiseerde overwaarde bij verkoop van haar eigen woning) afgelost. De rest van haar vermogen heeft zij geïnvesteerd in de gezamenlijke woning van partijen. Onder die omstandigheden kon zij er niet mee akkoord gaan dat bij de berekening van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderalimentatie rekening werd gehouden met de aflossing van de schuld van € 40.000,--.
Ter zitting heeft de man erkend dat in vorenbedoelde zin over deze schuld is gesproken, maar dat hem niet is voorgehouden wat de gevolgen daarvan zouden zijn als daarmee bij de beoordeling van zijn draagkracht geen rekening zou worden gehouden. Voor zover de man daarmee heeft willen stellen dat hij in dit verband onvoldoende, dan wel onjuist zou zijn voorgelicht door de mediator, heeft hij deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Datzelfde geldt voor de stelling van de man dat bij de totstandkoming van het convenant de behoefte van de kinderen niet juist zou zijn berekend, hetgeen door de vrouw gemotiveerd is betwist en gelet op de bewoordingen van het convenant - dat aangeeft dat partijen de kosten gezamenlijk hebben begroot - ook niet aannemelijk is.
4.6
In een geval waarin partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven zal de rechter slechts tot een wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud mogen overgaan, indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden is ingetreden dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
4.7
De man heeft weliswaar gesteld dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongewijzigde instandhouding van de overeengekomen kinderalimentatie niet mag worden verwacht, maar ook deze stelling heeft hij onvoldoende onderbouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de man niet op voornoemde grond toegewezen kan worden. Datzelfde geldt voor het subsidiaire verzoek van de man. De in dat kader door hem gestelde wijziging van de zorgregeling is door de vrouw bestreden en door de man onvoldoende aannemelijk gemaakt. De door de man gestelde stijging van het inkomen van de vrouw vindt geen bevestiging in de stukken. Evenmin zijn andere relevante wijzigingen door de man gesteld en vervolgens aannemelijk gemaakt.
4.8
Het vorenstaande leidt er naar het oordeel van het hof toe dat het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de tussen partijen bij convenant van 6 december 2012 overeengekomen en bij beschikking van 7 februari 2013 vastgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen alsnog dient te worden afgewezen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 oktober 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de tussen partijen bij convenant van 6 december 2012 overeengekomen en bij beschikking van 7 februari 2013 vastgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. G.M. van der Meer en mr. H. van Lokven-van der Meer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
14 augustus 2014 in bijzijn van de griffier.