ECLI:NL:GHARL:2014:7088

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
200.142.301-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling en de beoordeling van nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man om een omgangsregeling met zijn kind, geboren in 2003. De man, die de verwekker van het kind is, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, dat was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en het kind, wat essentieel is voor het verkrijgen van een omgangsregeling. De man heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en alsnog een omgangsregeling vast te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2014 is de betrokkenheid van de man bij het kind besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een ongelijkwaardige relatie hadden, waarbij de vrouw minderjarig was toen zij een relatie met de man begon. De man heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor het kind en heeft geen kinderalimentatie betaald. Het hof heeft ook overwogen dat de man geen intentie had om een gezin te stichten en dat hij na de geboorte van het kind uit beeld is geweest.

Het hof heeft geconcludeerd dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde nauwe persoonlijke betrekking met het kind. De enkele biologische verwantschap is niet voldoende om te spreken van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De verzoeken van de man zijn afgewezen, en de eerdere beschikkingen van de rechtbank zijn bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.301/01
(zaaknummer rechtbank C/18/139006/FA RK 13-280)
beschikking van de familiekamer van 11 september 2014
inzake
[de man],
voorheen wonende te [woonplaats],
thans wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. S.A. Wortmann, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de vrouw]en
[de juridische vader],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen:
de vrouwen
de juridische vader, alsmede
de ouders,
verweerders in het principaal hoger beroep,
verzoekers in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.F.M. Seip, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 mei 2013 en 26 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 februari 2014, is de man in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 november 2013. Hij verzoekt het hof die beschikking, voor zover het de afwijzing van de door hem verzochte omgangsregeling betreft, te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 april 2014, hebben de ouders het verzoek in hoger beroep van de man bestreden.
2.3
Daarbij hebben de ouders tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij verzoeken het hof in het principaal hoger beroep het verzoek van de man af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de beschikking van 7 mei 2013 te vernietigen en de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Ten slotte is verzocht om de man in de kosten van het geding in hoger beroep te veroordelen.
2.4
Daarop heeft de man in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 16 mei 2014, waarin hij het verzoek in incidenteel beroep heeft bestreden.
2.5
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 27 februari 2014 een brief van 26 februari 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), inhoudende het bericht dat het hof het raadsrapport van 17 juli 2013 reeds in zijn bezit heeft;
- op 3 maart 2014 een journaalbericht van 28 februari 2014 namens mr. Wortmann met als bijlage (een deel van) de aantekeningen van de rechtbank van haar zitting van 17 oktober 2013;
- op 7 maart 2014 een journaalbericht van 6 maart 2014 namens mr. Wortmann met als bijlage (een deel van) het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 28 maart 2013.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op dinsdag 26 augustus 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw en de juridische vader, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is mevrouw [namens de raad] verschenen.
2.7
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof toegestuurd en binnengekomen een journaalbericht van mr. Wortmann van 27 augustus 2014 met als bijlagen het complete proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 28 maart 2013 en de aantekeningen van de rechtbank van de zitting van 17 oktober 2013.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de vrouw is geboren [kind] (hierna: [kind]) [in 2003]. [kind] is thans 11 jaar.
3.2
De man is de verwekker van [kind]. [kind] is daarvan op de hoogte.
3.3
De vrouw heeft sedert 2006 een relatie met de juridische vader. [kind] is op 17 maart 2010 door hem erkend en heeft vanaf dan de geslachtsnaam [geslachtsnaam]. De vrouw en de juridische vader hebben het gezamenlijk gezag over [kind].
3.4
In de bestreden (tussen)beschikking van 7 mei 2013 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - overwogen dat de man ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek om een omgangsregeling tussen hem en [kind] vast te stellen. Dat is evenwel niet in het dictum opgenomen.
3.5
In de bestreden beschikking van 26 november 2013 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het verzoek van de man om een omgangsregeling tussen hem en [kind] afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Overeenkomstig artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
4.2
De ouders hebben in het incidenteel beroep de vraag aan het hof voorgelegd of al dan niet sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige [kind], welke vraag de man in bevestigende zin beantwoordt en de ouders in ontkennende zin. Nu de inleidend verzoeker, in casu de man, heeft gesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [kind] kan hij worden ontvangen in zijn verzoek en zijn verzoek aan de rechter voorleggen. Anders dan de ouders betogen, is de man dan ook ontvankelijk in zijn verzoek. Ingeval de rechter vervolgens vaststelt dat er geen sprake is van de gestelde betrekking volgt een afwijzing van het verzoek. Het hof zal dat hierna toetsen.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker van [kind] is. Het hof overweegt dat biologische verwantschap een belangrijke factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking c.q. 'family life' in zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De biologische vader die een beroep doet op family life, dient naast zijn biologische verwantschap evenwel bijkomende omstandigheden te stellen, en in geval van betwisting - zoals in deze zaak - aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat er tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, dan wel dat er een mogelijkheid bestaat dat deze zich ontwikkelt, maar door omstandigheden die aan verzoeker niet te wijten zijn, niet tot stand is gekomen. De bewijslast van dergelijke omstandigheden ligt aldus bij de man.
4.4
Genoemde bijkomende omstandigheden moeten gelegen zijn in hetzij de aard van de relatie van de man met de vrouw en in zijn betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte (in welk geval die omstandigheden moeten wijzen op voorgenomen gezinsleven), hetzij de band die na de geboorte tussen hem als vader en het kind is ontstaan (vgl. o.a. EHRM 15 september 2011, appl. nr. 17080/07, LJN BU7945, EHRC 2011/159, rov. 80-81).
4.5
Uit het verhandelde ter zitting en de stukken van het geding maakt het hof het volgende op.
4.6
De man is 14 jaar ouder dan de vrouw. In 1995 kregen zij een relatie. De vrouw was nog minderjarig. Zij was toen 14 jaar en de man 28 jaar. De man spreekt van een affectieve relatie. Door de vrouw wordt met klem weersproken dat daar sprake van is geweest. Zij geeft aan dat de relatie tussen haar en de man geen normale evenwichtige relatie tussen gelijkwaardige partners betrof. Bij wet was hun relatie verboden. Als minderjarige is zij in een bepaalde positie terecht gekomen en het is erg moeilijk voor haar geweest om daar uit te komen. Zij ervaart de periode met de man als een traumatische periode in haar leven. Gelet op het (grote) leeftijdsverschil tussen de man en de vrouw en het feit dat de vrouw bij aanvang van de relatie nog minderjarig was, is het hof van oordeel, gelijk ook zoals de vrouw betoogt en zoals ook de man tijdens het raadsonderzoek heeft beaamd, dat sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen de man en de vrouw.
4.7
Voorts staat vast dat het geen stabiele relatie betrof. Ook de man omschrijft de relatie als een 'knipperlichtrelatie'. De vrouw heeft volgens de man een paar maanden bij hem ingewoond. Ter zitting heeft de man verklaard dat dat in 1995 of 1996 was. De vrouw heeft dat weersproken. Zij heeft aangegeven dat zij even bij hem moest intrekken maar daar ook gelijk weer moest vertrekken. Hoe dan ook geldt dat dit is geschied aldus jaren voordat [kind] geboren is.
4.8
De vrouw heeft aangegeven dat de man vrijwel direct de relatie heeft beëindigd toen bleek dat zij zwanger was. Dat vindt steun in de brief van de moeder van de vrouw van 11 maart 2013. De stelling van de man dat de relatie later, en wel in de maand december of januari vóór de geboorte [in 2003] van [kind] beëindigd is, is niet vast komen te staan.
4.9
Niet bestreden is dat het de wens van de vrouw was om een kind te krijgen en dat het niet de wens van de man was om vader te worden. De man heeft aangegeven dat de zwangerschap niet gepland was. Ter zitting van het hof heeft de man te kennen gegeven dat hij voor de geboorte van het kind aan de vrouw heeft laten weten dat hij de verantwoordelijkheid voor het kind bij haar zou laten en de opvoeding aan haar wilde overlaten. Hij had geen intentie om een gezin te stichten of om [kind] op te voeden of te verzorgen. De man, noch de vrouw voorzagen een functie van de man in het leven van het kind. De man heeft ter zitting van het hof op de vraag hoe hij de toekomst zag in relatie tot [kind] geantwoord dat hij ''zich er niets bij heeft voorgesteld''. In lijn daarmee heeft hij bij de raad verklaard dat hij niet klaar was voor een kind en tegen de vrouw heeft gezegd dat zij de opvoeding alleen moest doen.
De man is in ieder geval eenmaal mee geweest naar het ziekenhuis voor een echo toen de vrouw zes weken zwanger was. De man stelt dat hij nog een keer mee is geweest naar het ziekenhuis, maar de vrouw bestrijdt dat. Omdat het hof geen aanwijzingen heeft voor de juistheid van de stelling van de man, passeert het hof die. Te meer nu de man bij de raad ook heeft aangegeven dat hij eenmaal bij een echo is geweest en daarna uit beeld is geweest tot na de bevalling. Er zijn derhalve geen aanwijzingen dat de man betrokken was bij en belangstellend was voor de zwangerschap en de (toen nog aanstaande) geboorte van het kind. Het één keer meegaan naar het ziekenhuis voor een echo is daarvoor onvoldoende.
4.1
Niet bestreden is dat de man vanaf het einde van de relatie - zijnde aan het begin van de zwangerschap - tot in elk geval 6 weken na de geboorte uit beeld is geweest en dat hij niet bij de geboorte aanwezig is geweest. De vrouw heeft hem na de bevalling gebeld om te vertellen dat er een dochter geboren was en zijn antwoord was volgens de man niet meer dan: "Dat is mooi voor jou.", waarna hij (volgens de vrouw en haar moeder) het telefonisch contact heeft verbroken. Dat wijst op het tegendeel van een serieuze aantoonbare interesse voor en betrokkenheid bij het kind na de geboorte.
4.11
Vast is komen te staan dat de man zes weken na de geboorte een keer op kraambezoek is geweest. Het hof acht het aannemelijk dat dat niet op verzoek van de man zelf, maar na herhaaldelijk aandringen en op initiatief van de vrouw is geweest.
De stellingen van de ouders en de man over de duur, de diepte en het aantal contactmomenten dat er daarna tussen de man en [kind] is geweest, lopen (ver) uiteen. De man stelt dat hij het laatste jaar dat hij [kind] zag, voor het laatst in augustus 2007, er veel contact was, zelfs dagelijks, maar de vrouw bestrijdt dat. De elf foto's die de man heeft ingebracht als bewijs van zijn band met [kind] heeft het hof, mede gelet ook op hetgeen het vrouw dienaangaande naar voren heeft gebracht, niet overtuigd van zijn stelling. Het hof maakt uit vijf van de door de man overgelegde foto's op dat de man bij drie gelegenheden op de foto staat met [kind]. [kind] is op die foto's circa drie jaar of jonger. Uit de andere foto's van [kind] kan het hof niet opmaken dat de man ook aanwezig was. Uit de overgelegde twee brieven van familieleden van de man begrijpt het hof dat de man met [kind] bij hen is geweest, maar daaruit blijkt niet dat sprake is/was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [kind]. Immers uit de brief van zijn zus blijkt slechts dat de man eenmaal samen met [kind] zijn zus heeft bezocht terwijl uit de brief van zijn ouders slechts blijkt dat [kind] in de eerste jaren van haar leven bij hen op bezoek is geweest. Er blijkt niets over de frequentie van de contacten tussen de man en [kind] (bij hen) of over de door de man gestelde frequentie. Het valt daarbij overigens op dat door zijn ouders een onjuiste geboortedatum van [kind] wordt vermeld.
Volgens de vrouw is de man de eerste drie levensjaren van [kind] slechts enkele keren langsgekomen, vaak ook op tijden dat [kind] naar bed ging of al was, en is sprake geweest van een enkel uitstapje en heeft hij nimmer enige verantwoordelijkheid voor [kind] genomen. De verklaring van de vrouw is in lijn met de verklaring van haar moeder en mevrouw [X] en past bij de verklaring van de huisarts van de vrouw dat het voor de vrouw erg zwaar was om een alleenstaande moeder te zijn.
Niet bestreden is dat dat de man niet op eigen initiatief kwam maar enkel op (herhaaldelijk) aandringen van de vrouw. Niet gesteld of gebleken is dat de man meer contact heeft gewild met [kind] (maar de vrouw daaraan niet wilde meewerken). Vast is komen te staan dat de man het contact heeft verbroken en het laatste contact in augustus 2007 heeft plaatsgevonden.
Onweersproken is dat de man [kind] tijdens de contacten nooit heeft verzorgd. De man heeft ter zitting van het hof ook aangegeven dat het niet zijn bedoeling was om de verzorging en opvoeding van [kind] op zich te nemen.
4.12
De man heeft erop gewezen dat de man en de vrouw het plan hadden opgevat om in de zomer van 2007 samen met [kind] op vakantie te gaan. De vrouw heeft aangegeven dat zij daarmee heeft ingestemd omdat zij al jarenlang in de bijstand zat, zij geen contact had met haar ouders en de alleenstaande zorg voor [kind] haar zwaar viel. Zij gunde haar dochter een uitstapje omdat ze dat nooit zelf kon betalen. De man heeft dat niet bestreden. Vast is komen te staan dat de relatie tussen de man en de vrouw toen al jaren beëindigd was. Niet gesteld of gebleken is dat het de bedoeling van hen was om opnieuw samen een relatie aan te gaan. Door zowel de man als de vrouw is aangegeven dat de vakantie niet is doorgegaan.
Er is ook verder geen indicatie dat de man na de geboorte van [kind] heeft overwogen samen een gezin te vormen met de vrouw en [kind].
4.13
Het hof neemt bij zijn beslissing tevens in aanmerking dat de man jaren de mogelijkheid heeft gehad om [kind] te erkennen maar dat nimmer heeft gewild, in elk geval heeft nagelaten.
4.14
De man heeft erop gewezen dat hij een serie dvd's van Dora heeft betaald voor [kind]. De man en de vrouw verschillen van mening of de man daarnaast nog iets voor [kind] heeft betaald. Niet in geschil evenwel is dat de man geen kinderalimentatie voor [kind] heeft betaald.
4.15
De omstandigheden dat de man de verwekker is van [kind], éénmaal mee is geweest naar een echo tijdens de zwangerschap van de vrouw, hij de eerste drie levensjaren van [kind] enkele malen op bezoek is geweest en [kind] enkele malen heeft meegenomen, hij een dvd-serie voor [kind] heeft betaald en er een voornemen is geweest om samen op vakantie te gaan, kunnen op (het ontstaan van) een band tussen de man en [kind] wijzen.
4.16
De hiervoor onder overweging 4.15 weergegeven omstandigheden acht het hof evenwel in het licht van de overige reeds weergegeven feiten en omstandigheden van dit geval, onvoldoende zwaarwegend om de gestelde nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. Immers heeft de man geen kind gewild, was er sprake van een onevenwichtige knipperlichtrelatie tussen de man en de vrouw, is de relatie reeds aan het begin van de zwangerschap definitief beëindigd, heeft de man [kind] niet erkend, heeft hij geen ouderrol voorzien in het leven van [kind] en heeft hij [kind] niet willen verzorgen of verantwoordelijkheid voor haar willen dragen, althans gedragen. Het hof acht bovendien niet aannemelijk geworden dat het opbouwen van een band tussen de man en [kind] verhinderd is door de opstelling van de vrouw.
Alles in ogenschouw nemende is het hof er onvoldoende van overtuigd geraakt dat er bij de man sprake is (geweest) van een zodanige daadwerkelijke betrokkenheid bij of belangstelling voor [kind] oftewel nauwe (familie)band met [kind], dan wel van een (beoogd) gezinsleven met [kind], dat die onder het begrip family life of onder zijn recht op privéleven als bedoeld in art. 8 EVRM dient te vallen.
4.17
Nu de vereiste nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [kind] niet is komen vast te staan, zal het hof het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen, afwijzen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikking van de rechtbank van 26 november 2013, voor zover aan zijn oordeel onderworpen is, bekrachtigen, zij het met verbetering van gronden. De beschikking van 7 mei 2013 waarvan beroep dient eveneens te worden bekrachtigd, nu de bezwaren van de vrouw tegen die beschikking het dictum daarvan niet raken.
5.2
Nu de man en de vrouw een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure een omgangsregeling met een uit die relatie geboren kind betreft, zal het hof zoals gebruikelijk is in familiezaken de proceskosten in hoger beroep compenseren. Het hof ziet in het door de vrouw aangevoerde geen reden om van het uitgangspunt af te wijken.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt onder verbetering van gronden de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 november 2013, voor zover die betreffen de afwijzing van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [kind], geboren [in 2003];
bekrachtigt eveneens de beschikking van voornoemde rechtbank van 7 mei 2013;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. G. Jonkman en mr. D.J. Buijs, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 september 2014.