In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de partneralimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2013, waarin de rechtbank heeft bepaald dat de man een bijdrage van € 146,- per kind per maand en € 560,- per maand aan de vrouw moet betalen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft de verzoeken van de man betwist en stelt dat de door de man opgegeven financiële gegevens niet betrouwbaar zijn.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de man en de vrouw niet in persoon verschenen, maar vertegenwoordigd werden door hun advocaten. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 juni 2014. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun drie kinderen, geboren in 1997, 2001 en 2010. De vrouw heeft in eerste aanleg een verzoekschrift ingediend tot het treffen van voorlopige voorzieningen, waarna de rechtbank de kinderen aan de vrouw heeft toevertrouwd en alimentatie heeft vastgesteld.
In hoger beroep heeft de man vier grieven ingediend, waarbij hij de hoogte van de alimentatie betwist. Het hof heeft de financiële gegevens van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de door de man ingediende stukken onvoldoende betrouwbaar zijn om het netto gezinsinkomen te berekenen. Het hof heeft daarom een eigen berekening gemaakt en vastgesteld dat de man een bijdrage van € 110,- per kind per maand moet betalen, en daarnaast een bijdrage van € 500,- per maand aan de vrouw voor haar levensonderhoud. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.