ECLI:NL:GHARL:2014:7093

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
200.153.576-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging machtiging gesloten uithuisplaatsing van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige [verzoeker]. De kinderrechter had eerder op 29 juli 2014 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten jeugdzorgvoorziening, welke inging op 3 augustus 2014 en geldig was tot 19 september 2014. [verzoeker] was op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming onder toezicht gesteld en eerder in een crisisvoorziening geplaatst, maar had daar meerdere keren weggelopen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing en de ontwikkeling van [verzoeker] in de instelling in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 augustus 2014 heeft [verzoeker] aangegeven dat hij graag de kans wil krijgen om te bewijzen dat hij zich aan de afspraken kan houden en dat hij meewil werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [verzoeker] in de gesloten jeugdzorgvoorziening niet langer gerechtvaardigd was, gezien zijn bereidheid om mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en heeft de uithuisplaatsing met ingang van 21 augustus 2014 beëindigd. De beschikking van de kinderrechter is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.576/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/372913 / JL RK 14-530)
beschikking van de familiekamer van 21 augustus 2014
inzake
[verzoeker],
verblijvende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. K.N. Holtrop, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland,
kantoorhoudend te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, (naar het hof begrijpt:) van 29 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 augustus 2014, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot gesloten uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2
Het hof heeft op 6 augustus 2014 aan de Raad voor de Rechtsbijstand een last tot toevoeging gegeven om mr. K.N. Holtrop aan de minderjarige [verzoeker] toe te voegen.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 augustus 2014, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] bestreden.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 12 augustus 2014 een brief van 9 augustus 2014 met bijlagen van mr. Holtrop;
- op 19 augustus 2014 de brief van [verzoeker] aan de rechtbank die door het hof telefonisch is opgevraagd ter completering van het dossier.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2014 plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens BJZ is de heer J. Ludeking verschenen. De vader en de moeder zijn eveneens verschenen.

3.De vaststaande feiten en de procedure in eerste aanleg

3.1
Uit de relatie van de ouders is [in 1998] de thans nog minderjarige [verzoeker] geboren. De ouders zijn met het gezamenlijk gezag over hem belast.
3.2
[verzoeker] is - bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2014 - op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van 20 juni 2014 tot en met 19 september 2014. Bij die beschikking heeft de kinderrechter tevens op verzoek van de raad BJZ gemachtigd om [verzoeker] met spoed uit huis te plaatsen in een crisisvoorziening voor de duur van twee weken. De kinderrechter heeft het verzoek om een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten jeugdzorgvoorziening afgewezen en het meer of anders gevraagde aangehouden.
3.3
[verzoeker] is op 20 juni 2014 geplaatst op een crisisgroep bij [crisisgroep]. Daar is [verzoeker] vrijwel direct weggelopen, waarna de ouders hem weer in huis genomen hebben.
3.4
BJZ heeft de kinderrechter bij verzoekschrift van 2 juli 2014 verzocht om een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening te verlenen voor de duur van vier weken.
3.5
Op 2 juli 2014 is door de gedragswetenschapper, [gedragswetenschapper], een instemmingsverklaring afgegeven. Deze instemmingsverklaring is niet gebaseerd op een eigen onderzoek van de minderjarige omdat het onderzoek feitelijk onmogelijk was.
3.6
Door de kinderrechter is bij beschikking van 3 juli 2014 een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening verleend met ingang van 3 juli 2014 voor de duur van vier weken.
3.7
[verzoeker] is op 3 juli 2014 geplaatst in [groep].
3.8
BJZ heeft de kinderrechter bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 11 juli 2014, verzocht om conform en ter effectuering van het bijgevoegde indicatiebesluit op grond van artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “Wjz”) de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.9
De stichting heeft op 21 juli 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel
6 lid 1 Wjz. De stichting heeft verklaard dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b Wjz voordoet.
3.1
Op 22 juli 2014 heeft de mondelinge behandeling van voornoemd verzoek bij de kinderrechter plaatsgevonden.
3.11
[verzoeker] is op 22 juli 2014 met een groepsgenoot weggelopen uit [groep].
3.12
Op 23 juli 2014 is door de gedragswetenschapper, [gedragswetenschapper], een instemmingsverklaring afgegeven. Deze instemmingsverklaring is niet gebaseerd op een eigen onderzoek van de minderjarige omdat het onderzoek feitelijk onmogelijk was.
3.13
Bij brief van mr. Holtrop van 24 juli 2014 heeft zij bezwaar gemaakt tegen het na de mondelinge behandeling alsnog indienen van de ontbrekende verklaring van de gedragswetenschapper. Mr. Holtrop heeft om een nadere mondelinge behandeling verzocht in het geval er wel kennis genomen zal worden van de instemmingsverklaring.
3.14
Op 24 juli 2014 is [verzoeker] teruggekeerd in [groep].
3.15
Op 25 juli 2014 is door de gedragswetenschapper, [gedragswetenschapper], een instemmingsverklaring afgegeven, nadat de minderjarige op 25 juli 2014 door hem is onderzocht.
3.16
Op 29 juli 2014 heeft er een nadere mondelinge behandeling bij de kinderrechter plaatsgevonden.
3.17
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 juli 2014 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten jeugdzorgvoorziening (naar het hof begrijpt:) verleend met ingang van 3 augustus 2014 voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling (te weten: 19 september 2014).

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het hof heeft ter zitting van 21 augustus 2014 kennisgenomen van de standpunten van [verzoeker], BJZ en de ouders en - na een korte schorsing van de zaak - mondeling uitspraak gedaan. Door het hof is ter zitting aangegeven dat deze beslissing schriftelijk vastgelegd zal worden in een beschikking. Het hof overweegt als volgt.
4.2
Ingevolge artikel 29b lid 1 Wjz kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k Wjz, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge artikel 29b lid 2 Wjz kan een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.3
Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 Wjz bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 Wjz kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 Wjz heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b Wjz voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 Wjz de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4
Volgens [verzoeker] is niet voldaan aan de wettelijke vereisten zoals opgenomen in artikel 29b Wjz. Hij geeft aan dat onder meer geen sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.5
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat er bij toewijzing van het verzoek aan de in artikel 29b lid 3 Wjz neergelegde grond was voldaan. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat er aanvankelijk hulpverlening in het vrijwillig kader is ingezet bij de verzorging en opvoeding van [verzoeker]. Hoewel [verzoeker] daaraan niet wilde meewerken, is de hulpverlening toch met goed gevolg afgerond. Er zijn vervolgens problemen ontstaan toen de ouders een week op vakantie gingen en [verzoeker] alleen thuis bleef. De ouders hadden afspraken met [verzoeker] gemaakt, doch [verzoeker] kon niet met de aan hem geboden vrijheden omgaan en heeft in strijd met de gemaakte afspraken onder meer vrienden bij hem thuis uitgenodigd, geblowd en gespijbeld van school. [verzoeker] heeft zich vervolgens meerdere malen onttrokken aan de zorg die hij nodig heeft, waarna de - in geschil zijnde - machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten jeugdzorgvoorziening is verleend. [verzoeker] is op 3 juli 2014 in [groep] (hierna: de instelling) geplaatst, alwaar hij ook meermaals is weggelopen. De ouders geven aan dat het voor de verzorging en opvoeding van [verzoeker] noodzakelijk is dat er een onderzoek plaatsvindt naar de persoonlijkheid van [verzoeker] en zodoende bekeken kan worden welke hulpverlening er ingezet dient te worden. Aangezien [verzoeker] zich aan deze zorg onttrok, was de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening naar het oordeel van het hof noodzakelijk.
4.6
Echter, het hof is - mede gelet op het verhandelde ter zitting - van oordeel dat thans niet langer aan de grond zoals opgenomen in artikel 29b lid 3 Wjz wordt voldaan. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij graag de kans wil krijgen om te bewijzen dat hij zich wel aan de afspraken die zijn ouders met hem maken, kan houden. Daarnaast wil hij meewerken aan het persoonlijkheidsonderzoek en de hulpverlening die BJZ en zijn ouders voor hem noodzakelijk achten. Hij is, naar eigen zeggen, in de instelling doodongelukkig. Hij is daar veel afgevallen en slaapt erg slecht. [verzoeker] geeft aan in de instelling de hele dag op zijn kamer te moeten doorbrengen en geen dagbesteding te hebben. Het weglopen van [verzoeker] hangt daarmee samen. Daarnaast past [verzoeker], naar eigen zeggen, niet tussen de andere kinderen op de groep. Gebleken is dat er tot dusverre nog geen persoonlijkheidsonderzoek bij [verzoeker] heeft plaatsgevonden en er ook nog geen zicht is op een dergelijk onderzoek bij [verzoeker] op korte termijn, terwijl dit volgens alle betrokkenen wel noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [verzoeker]. Namens BJZ is aangegeven dat er een wachtlijst is en er op dit moment, mede vanwege de vakantieperiode, weinig tot niets in gang gezet kan worden. De moeder van [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat zij contact heeft gehad met GGZ [GGZ], alwaar [verzoeker] binnen één week al terecht zou kunnen voor een persoonlijkheidsonderzoek. Hoewel BJZ heeft aangegeven er weinig vertrouwen in te hebben dat [verzoeker] thans wel in het vrijwillig kader zal meewerken aan een dergelijk onderzoek en de voor hem noodzakelijke hulpverlening, is naar het oordeel van het hof ter zitting gebleken dat [verzoeker] er inmiddels van doordrongen is dat hij wel zijn medewerking dient te verlenen aan hetgeen zijn ouders en BJZ noodzakelijk achten omdat hij anders per ommegaande weer in een gesloten jeugdzorgvoorziening geplaatst zal worden. Gelet op het voorgaande staan de gevolgen die de machtiging voor [verzoeker] heeft niet meer in verhouding met het doel ervan en de ernst van de problematiek, terwijl een minder ingrijpend en adequater alternatief voorhanden is.
4.7
[verzoeker] heeft daarnaast nadrukkelijk aan de orde gesteld dat ten tijde van het sluiten van de zitting in eerste aanleg op 22 juli 2014 de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper ontbrak, zodat niet aan de in artikel 29b lid 5 Wjz genoemde grond was voldaan. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het inleidend verzoek had moeten afwijzen. Door de rechtbank is ter zitting van 22 juli 2014 geen termijn gegeven voor het alsnog in het geding brengen van de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper. Desondanks heeft de rechtbank BJZ na de zitting van 22 juli 2014 alsnog in de gelegenheid gesteld om een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper in het geding te brengen. Na het door mr. Holtrop opgeworpen bezwaar bij brief van 24 juli 2014, heeft de rechtbank een nadere mondelinge behandeling gelast, welke op 29 juli 2014 heeft plaatsgevonden. Ter zitting van 29 juli 2014 zijn alle betrokkenen in de gelegenheid gesteld om op de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper te reageren. Hoewel het hof van oordeel is dat het vorenstaande niet tot de gebruikelijke gang van zaken behoort, heeft de kinderrechter wel de vrijheid om het onderzoek ter zitting (in dit geval de zitting van 22 juli 2014) te heropenen (in dit geval op 29 juli 2014) indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht. Dat dit noodzakelijk was in het belang van de minderjarige is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan. Het hof verwijst kortheidshalve naar hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.5 is overwogen. Daarnaast geldt dat de rechter op de voet van artikel 22 Rv in elke stand van de procedure - dus ook nadat de behandeling gesloten is - een partij kan bevelen bepaalde stukken over te leggen. Naar het oordeel van het hof valt een verzoek als door de kinderrechter gedaan onder deze bevoegdheid, en nu de kinderrechter vervolgens alle belanghebbenden in de gelegenheid heeft gesteld op het ingebrachte stuk te reageren brengt geen rechtsregel mee dat de gang van zaken niet toelaatbaar is en tot vernietiging van de gegeven beschikking dient te leiden.
4.8
Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten jeugdzorgvoorziening over de periode van 21 augustus 2014 tot 19 september 2014 betreft en (in zoverre) opnieuw beschikken aldus dat het hof de uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten jeugdzorgvoorziening met ingang van 21 augustus 2014 zal beëindigen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep voor het overige bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 juli 2014, voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [verzoeker], geboren [in 1998], in een gesloten jeugdzorgvoorziening over de periode van 21 augustus 2014 tot 19 september 2014 betreft;
en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
beëindigt de uithuisplaatsing van de minderjarige [verzoeker], geboren [in 1998] met ingang van 21 augustus 2014;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. H. van Lokven-van der Meer, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
21 augustus 2014 in bijzijn van de griffier, en is in schriftelijke vorm aan partijen verzonden op 28 augustus 2014.