Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van [appellante] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 juli 2014 bekrachtigd, waarin het verzoek van [appellante] was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schuldenlast, die ten minste € 600.000,- bedroeg, waaronder een hypothecaire restschuld van € 425.000,- en een belastingschuld van € 50.057,-. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] onverantwoord ondernemerschap heeft getoond door zonder een deugdelijk bedrijfsplan een onderneming te starten en aanzienlijke financiële risico's te nemen, zoals het aangaan van leasecontracten voor dure auto's zonder dat er omzet werd gegenereerd. Het hof heeft ook overwogen dat er onvoldoende bewijs was dat [appellante] in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek te goeder trouw was geweest. Het beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw werd eveneens afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat de omstandigheden niet voldoende waren veranderd om alsnog tot toelating te kunnen overgaan. De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak voor schuldenaren om verantwoord om te gaan met hun financiële verplichtingen en de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.