In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een moeder om het ouderlijk gezag over haar kind, geboren in 2011, te verkrijgen. De moeder, die op het moment van de geboorte minderjarig was, had eerder een verzoek ingediend bij de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, maar dit verzoek was afgewezen. De moeder is inmiddels meerderjarig geworden en verzoekt het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en haar het gezag toe te kennen, eventueel onder voorwaarden van een ondertoezichtstelling.
De moeder heeft in haar beroep aangevoerd dat zij in staat is om haar kind op te voeden, vooral met de nodige ondersteuning. De stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ), die als voogd is aangesteld, heeft echter bezorgdheid geuit over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de zorgen van de hulpverlening over de opvoedingscapaciteiten van de moeder, die een lichte verstandelijke beperking heeft. Ondanks verschillende trajecten en begeleiding is de moeder er niet in geslaagd om de benodigde vaardigheden te ontwikkelen.
Het hof concludeert dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind verwaarloosd zullen worden indien de moeder met het gezag wordt belast. De moeder heeft onvoldoende inzicht in haar eigen beperkingen en de noodzaak van hulpverlening, wat leidt tot de conclusie dat de eerdere beschikking van de kinderrechter moet worden bekrachtigd. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bevestigt de beslissing van de kinderrechter.