ECLI:NL:GHARL:2014:7414

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.156.400-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in ontnemingszaak met betrekking tot getuigenverhoor

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2014 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door de verzoeker in een ontnemingszaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de raadsheren mrs. G. Dam, G.M. Meijer-Campfens en T.H. Bosma, die op dezelfde dag een regiezitting hadden gehouden. Tijdens deze zitting had de raadsman van de veroordeelde verzocht om medeveroordeelde [medeveroordeelde] als getuige te horen. Het hof had dit verzoek afgewezen, omdat de onderbouwing te vaag en onvoldoende was. De verzoeker stelde dat deze afwijzing blijk gaf van vooringenomenheid van de rechters, wat leidde tot het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het tijdig was ingediend en dat de verzoeker ontvankelijk was. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van het hof om het verzoek tot het horen van de getuige af te wijzen niet blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters geacht worden onpartijdig te zijn en dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn. De omstandigheid dat de samenstelling van het hof ook betrokken was bij een eerdere zaak van de medeveroordeelde, was op zichzelf niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van het hof om het verzoek tot het horen van de getuige af te wijzen, niet vooruitliep op een eindoordeel in de ontnemingszaak en dat de vrees van de verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. M.W. Zandbergen, P.A.H. Lemaire en R.E. Weening, en werd op dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 september 2014
Rekestnummer: 200.156.400/01
Parketnummer strafzaak: 21-005972-13
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN, locatie Leeuwarden
Wrakingskamer
Beschikkingin de zaak tegen

[verzoeker]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
bijgestaan door:
mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam
verzoeker in het wrakingsincident,
strekkende tot wraking van:

mrs. G. Dam, G.M. Meijer-Campfens en T.H. Bosma,

raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.
Het verloop van de procedure
In de ontnemingszaak met parketnummer 21-005972-13 heeft de meervoudige strafkamer van het hof, bestaande uit mrs. G. Dam, G.M. Meijer-Campfens en T.H. Bosma, op 17 september 2014 een regiezitting gehouden.
Op deze zitting is door de raadsman mondeling een verzoek ingediend dat strekt tot wraking van voornoemde raadsheren. De gronden en aanleiding van dit verzoek zijn weergegeven in een verkort opgemaakt proces-verbaal van de zitting. De behandeling van de ontnemingszaak is aangehouden voor onbepaalde tijd, in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 17 september 2014 behandeld in openbare raadkamer. Naast het verkorte proces-verbaal, heeft de wrakingskamer kennis genomen van een schrijven van mr. Dam, waarin hij mede namens mrs. Meijer-Campfens en Bosma meedeelt niet in de wraking te berusten. Er is bij die gelegenheid tevens een inhoudelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven. Verweerders hebben geen behoefte om nader op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven dat hij evenmin gebruik zal maken van de mogelijkheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek is verschenen mr. N. van der Laan, verzoeker, die het wrakingsverzoek mondeling heeft toegelicht.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
Gronden
Op de regiezitting van 17 september 2014 is namens veroordeelde verzocht medeveroordeelde [medeveroordeelde] als getuige op te roepen en de behandeling van de zaak daartoe aan te houden. De pleitnota waarin dit verzoek is opgenomen, is aan het verkort opgemaakte proces-verbaal van de zitting gehecht. Het verzoek strekt ertoe te onderzoeken of het door het openbaar ministerie aan veroordeelde toegerekende wederrechtelijk verkregen voordeel is "doorgesluisd" naar medeveroordeelde [medeveroordeelde].
Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft het hof dit verzoek aan het noodzakelijkheidscriterium getoetst. Het hof heeft daarbij opgemerkt geen aanleiding te zien om inhoudelijk het criterium van het verdedigingsbelang toe te passen, maar heeft er daarbij op gewezen dat toepassing van dit criterium niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Het verzoek tot het horen van de getuige [medeveroordeelde] is afgewezen. Het hof acht de onderbouwing te vaag en onvoldoende en overweegt voorts:
"Indien en voor zover er bedragen aan medeveroordeelde [medeveroordeelde] zijn doorgesluisd, mag er op grond van het dossier vooralsnog vanuit worden gegaan dat veroordeelde/de verdediging beschikt over de specifieke wijze waarop geld is doorgesluisd en over welke bedragen het gaat. Het gaat immers over geld dat zou zijn terechtgekomen bij rechtspersonen in de invloedsfeer van veroordeelde. Namens veroordeelde is echter niet concreet aangegeven welke bedragen op welke wijze bij medeveroordeelde [medeveroordeelde] terecht zouden zijn gekomen. Het verzoek tot het horen van getuige [medeveroordeelde] wordt afgewezen.
Ook overigens zit het hof geen reden om de zaak aan te houden. Voortzetting van de behandeling levert geen schending van de rechten van veroordeelde op. Het staat hem vrij om in de ontnemingsprocedure die proceshouding aan te nemen die hem het meest gewenst voorkomt. De gevolgen van die proceshouding komen echter volledig voor rekening van veroordeelde, ook indien dit bijvoorbeeld met zich brengt dat een verzoek om getuigen te horen onvoldoende wordt onderbouwd."
Blijkens het proces-verbaal heeft het hof ook anderszins geen aanleiding gezien de behandeling van de zaak aan te houden en heeft het de zitting voortgezet. Verzoeker heeft vervolgens gelegenheid gevraagd om met zijn cliënt te overleggen en heeft daarna te kennen gegeven dat de beslissing van het hof bij de verdediging vragen oproept over "de portee en grondslag daarvan". De verdediging geeft aan het hof niet te kunnen volgen in het oordeel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd. Verzoeker heeft de onderbouwing van het verzoek daarom nogmaals uiteen gezet. Verzoeker heeft verklaard te willen voorkomen dat er een misverstand is over de grondslag van het verzoek, dat hij het verzoek daarom herhaalt en aan het hof de vraag voorlegt of deze nadere onderbouwing aanleiding is voor een andere beslissing dan wel motivering. Nadat het hof de zitting kort heeft onderbroken voor beraad, heeft de voorzitter blijkens het proces-verbaal als beslissing van het hof meegedeeld:
"Bij het hof bestonden en bestaan geen misverstanden over de grondslag van uw verzoek. Het hof blijft bij de beslissing zoals deze is gewezen."
Hierop heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft verzoeker er blijkens het proces-verbaal op gewezen dat uit de beslissing van het hof kan worden opgemaakt dat - hoewel formeel het noodzakelijkheidscriterium is toegepast - het hof geen verdedigingsbelang ziet bij het horen van medeveroordeelde [medeveroordeelde]. In de beslissing dat er geen verdedigingsbelang aanwezig is om [medeveroordeelde] te horen, ligt reeds de beslissing op één van de belangrijkste verweren van de verdediging besloten, namelijk de beslissing dat geen bedragen door veroordeelde aan [medeveroordeelde] zijn doorbetaald. Nu het hof heeft geoordeeld dat de verdediging geen belang heeft bij het horen van [medeveroordeelde], die het tegendeel zou kunnen onderbouwen, hebben verweerders de schijn van vooringenomenheid gewekt. Daarnaast is de schijn gewekt dat een eerdere beslissing van het hof in de strafzaak van [medeveroordeelde], welk arrest door dezelfde raadsheren is gewezen, heeft bijgedragen aan het samenstel. Verweerders hebben de indruk gewekt dat aan de in die zaak ingezette lijn zal worden vastgehouden, aldus nog steeds verzoeker.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek in raadkamer heeft verzoeker één en ander nader toegelicht. Hij heeft vooropgesteld dat hem bekend is dat het middel van wraking geen verkapt rechtsmiddel is tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het middel van wraking is hier ingezet omdat volgens hem sprake is van een beslissing die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Verzoeker stelt dat hij een uitgebreide en gespecificeerde onderbouwing heeft gegeven van het verzoek om [medeveroordeelde] te horen. Dat verweerders desondanks hebben geoordeeld dat die onderbouwing vaag en onvoldoende is en geen verdedigingsbelang aanwezig hebben geacht, heeft de indruk gewekt dat het zinloos is om later bij pleidooi aan te voeren dat veroordeelde het door het OM gestelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft doorbetaald aan [medeveroordeelde]. Verzoeker heeft er in dit verband op gewezen dat medeveroordeelde [medeveroordeelde] eerder door dezelfde samenstelling van het hof is vrijgesproken van witwassen. Deze uitspraak raakt de kern van het verweer van de verdediging in de onderhavige ontnemingszaak, inhoudende dat het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde bij [medeveroordeelde] terecht is gekomen.
Standpunt verweerders
Het namens verweerders door mr. G. Dam ingediende schriftelijke standpunt d.d. 17 september 2014, houdt voor zover van belang in:
"Ten onrechte wordt uit de voor veroordeelde negatieve beslissing op het verzoek een getuige te horen en de zaak aan te houden afgeleid dat het hof al een oordeel heeft over een eventueel door veroordeelde genoten en te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat ter onderbouwing van het wrakingsverzoek ook is genomen dat deze samenstelling heeft geoordeeld over de strafzaak van medeveroordeelde [medeveroordeelde]. Voor zover dat als zelfstandige grond zou zijn bedoeld merkt de combinatie op dat deze grond te laat is aangevoerd.
De combinatie heeft het aanvoeren van laatstgenoemde grond zo begrepen dat eerst in combinatie met de weigering getuige [medeveroordeelde] te horen de vrees van partijdigheid is ontstaan. De combinatie wijst erop dat de zaak [verzoeker] op haar eigen merites is en wordt beoordeeld naar aanleiding van wat er in de zaak [verzoeker] uit het dossier blijkt en ter zitting naar voren komt. De gronden voor afwijzing van de verzoeken in de zaak [verzoeker] dragen die afwijzing zelfstandig."
Beoordeling
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer het volgende voorop. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en
artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing die in de strafzaak tegen [medeveroordeelde] is genomen, niet met zich brengt dat de uitkomst van de onderhavige zaak vast zou liggen. De omstandigheid dat de zaak van verzoeker wordt behandeld door een samenstelling van het hof die ook arrest heeft gewezen in de strafzaak van een medeveroordeelde, levert op zichzelf geen aanwijzing op voor vooringenomenheid. Het behoort tot de normale, wettelijke taak van de rechter elke zaak op zichzelf te beoordelen aan de hand van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren komt. Dit brengt mee dat in twee samenhangende zaken op het oog tegenstrijdige uitspraken kunnen worden gedaan.
Het wrakingsverzoek ziet op de (motivering van de) afwijzende beslissing van het hof om medeveroordeelde [medeveroordeelde] als getuige te horen. Blijkens het proces-verbaal heeft het hof het verzoek tot het horen van [medeveroordeelde] beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de vraag of het juiste criterium is toegepast en geïnterpreteerd. Tegen (de motivering van) deze beslissing kan desgewenst in cassatie worden opgekomen.
De wrakingskamer ziet zich slechts voor de vraag gesteld of de gegeven beslissing en motivering daarvan blijk geven van vooringenomenheid. Dat is niet het geval. Op geen enkele wijze blijkt dat het hof is vooruitgelopen op een eindoordeel inzake het al dan niet toewijzen van de ontnemingsvordering of over de aannemelijkheid van een te voeren verweer. De door verzoeker gestelde vrees daarvoor is ook niet objectief gerechtvaardigd.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

De beslissing:

De wrakingskamer van het gerechtshof:
wijst af het verzoek tot wraking van mrs. G. Dam, G.M. Meijer-Campfens en T.H. Bosma.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, P.A.H. Lemaire, R.E. Weening, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier, en op 17 september 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.