De beoordeling
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
Gronden
Op de regiezitting van 17 september 2014 is namens veroordeelde verzocht medeveroordeelde [medeveroordeelde] als getuige op te roepen en de behandeling van de zaak daartoe aan te houden. De pleitnota waarin dit verzoek is opgenomen, is aan het verkort opgemaakte proces-verbaal van de zitting gehecht. Het verzoek strekt ertoe te onderzoeken of het door het openbaar ministerie aan veroordeelde toegerekende wederrechtelijk verkregen voordeel is "doorgesluisd" naar medeveroordeelde [medeveroordeelde].
Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft het hof dit verzoek aan het noodzakelijkheidscriterium getoetst. Het hof heeft daarbij opgemerkt geen aanleiding te zien om inhoudelijk het criterium van het verdedigingsbelang toe te passen, maar heeft er daarbij op gewezen dat toepassing van dit criterium niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Het verzoek tot het horen van de getuige [medeveroordeelde] is afgewezen. Het hof acht de onderbouwing te vaag en onvoldoende en overweegt voorts:
"Indien en voor zover er bedragen aan medeveroordeelde [medeveroordeelde] zijn doorgesluisd, mag er op grond van het dossier vooralsnog vanuit worden gegaan dat veroordeelde/de verdediging beschikt over de specifieke wijze waarop geld is doorgesluisd en over welke bedragen het gaat. Het gaat immers over geld dat zou zijn terechtgekomen bij rechtspersonen in de invloedsfeer van veroordeelde. Namens veroordeelde is echter niet concreet aangegeven welke bedragen op welke wijze bij medeveroordeelde [medeveroordeelde] terecht zouden zijn gekomen. Het verzoek tot het horen van getuige [medeveroordeelde] wordt afgewezen.
Ook overigens zit het hof geen reden om de zaak aan te houden. Voortzetting van de behandeling levert geen schending van de rechten van veroordeelde op. Het staat hem vrij om in de ontnemingsprocedure die proceshouding aan te nemen die hem het meest gewenst voorkomt. De gevolgen van die proceshouding komen echter volledig voor rekening van veroordeelde, ook indien dit bijvoorbeeld met zich brengt dat een verzoek om getuigen te horen onvoldoende wordt onderbouwd."
Blijkens het proces-verbaal heeft het hof ook anderszins geen aanleiding gezien de behandeling van de zaak aan te houden en heeft het de zitting voortgezet. Verzoeker heeft vervolgens gelegenheid gevraagd om met zijn cliënt te overleggen en heeft daarna te kennen gegeven dat de beslissing van het hof bij de verdediging vragen oproept over "de portee en grondslag daarvan". De verdediging geeft aan het hof niet te kunnen volgen in het oordeel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd. Verzoeker heeft de onderbouwing van het verzoek daarom nogmaals uiteen gezet. Verzoeker heeft verklaard te willen voorkomen dat er een misverstand is over de grondslag van het verzoek, dat hij het verzoek daarom herhaalt en aan het hof de vraag voorlegt of deze nadere onderbouwing aanleiding is voor een andere beslissing dan wel motivering. Nadat het hof de zitting kort heeft onderbroken voor beraad, heeft de voorzitter blijkens het proces-verbaal als beslissing van het hof meegedeeld:
"Bij het hof bestonden en bestaan geen misverstanden over de grondslag van uw verzoek. Het hof blijft bij de beslissing zoals deze is gewezen."
Hierop heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft verzoeker er blijkens het proces-verbaal op gewezen dat uit de beslissing van het hof kan worden opgemaakt dat - hoewel formeel het noodzakelijkheidscriterium is toegepast - het hof geen verdedigingsbelang ziet bij het horen van medeveroordeelde [medeveroordeelde]. In de beslissing dat er geen verdedigingsbelang aanwezig is om [medeveroordeelde] te horen, ligt reeds de beslissing op één van de belangrijkste verweren van de verdediging besloten, namelijk de beslissing dat geen bedragen door veroordeelde aan [medeveroordeelde] zijn doorbetaald. Nu het hof heeft geoordeeld dat de verdediging geen belang heeft bij het horen van [medeveroordeelde], die het tegendeel zou kunnen onderbouwen, hebben verweerders de schijn van vooringenomenheid gewekt. Daarnaast is de schijn gewekt dat een eerdere beslissing van het hof in de strafzaak van [medeveroordeelde], welk arrest door dezelfde raadsheren is gewezen, heeft bijgedragen aan het samenstel. Verweerders hebben de indruk gewekt dat aan de in die zaak ingezette lijn zal worden vastgehouden, aldus nog steeds verzoeker.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek in raadkamer heeft verzoeker één en ander nader toegelicht. Hij heeft vooropgesteld dat hem bekend is dat het middel van wraking geen verkapt rechtsmiddel is tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het middel van wraking is hier ingezet omdat volgens hem sprake is van een beslissing die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Verzoeker stelt dat hij een uitgebreide en gespecificeerde onderbouwing heeft gegeven van het verzoek om [medeveroordeelde] te horen. Dat verweerders desondanks hebben geoordeeld dat die onderbouwing vaag en onvoldoende is en geen verdedigingsbelang aanwezig hebben geacht, heeft de indruk gewekt dat het zinloos is om later bij pleidooi aan te voeren dat veroordeelde het door het OM gestelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft doorbetaald aan [medeveroordeelde]. Verzoeker heeft er in dit verband op gewezen dat medeveroordeelde [medeveroordeelde] eerder door dezelfde samenstelling van het hof is vrijgesproken van witwassen. Deze uitspraak raakt de kern van het verweer van de verdediging in de onderhavige ontnemingszaak, inhoudende dat het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde bij [medeveroordeelde] terecht is gekomen.
Standpunt verweerders
Het namens verweerders door mr. G. Dam ingediende schriftelijke standpunt d.d. 17 september 2014, houdt voor zover van belang in:
"Ten onrechte wordt uit de voor veroordeelde negatieve beslissing op het verzoek een getuige te horen en de zaak aan te houden afgeleid dat het hof al een oordeel heeft over een eventueel door veroordeelde genoten en te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat ter onderbouwing van het wrakingsverzoek ook is genomen dat deze samenstelling heeft geoordeeld over de strafzaak van medeveroordeelde [medeveroordeelde]. Voor zover dat als zelfstandige grond zou zijn bedoeld merkt de combinatie op dat deze grond te laat is aangevoerd.
De combinatie heeft het aanvoeren van laatstgenoemde grond zo begrepen dat eerst in combinatie met de weigering getuige [medeveroordeelde] te horen de vrees van partijdigheid is ontstaan. De combinatie wijst erop dat de zaak [verzoeker] op haar eigen merites is en wordt beoordeeld naar aanleiding van wat er in de zaak [verzoeker] uit het dossier blijkt en ter zitting naar voren komt. De gronden voor afwijzing van de verzoeken in de zaak [verzoeker] dragen die afwijzing zelfstandig."