ECLI:NL:GHARL:2014:7564

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
200.153.093
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming sollicitatieverplichting en substantiële boedelachterstand

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2]. De rechtbank Gelderland had op 21 juli 2014 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat appellanten niet voldaan hadden aan hun sollicitatieverplichting en er een substantiële boedelachterstand was ontstaan. Appellanten waren in 2012 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling met een schuldenlast van bijna € 188.000,-. Ondanks herhaalde waarschuwingen en de verplichtingen die aan de regeling verbonden zijn, hebben zij geen blijk gegeven van een constructieve houding. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten onvoldoende hebben gesolliciteerd en dat de communicatie met de bewindvoerder stroef verliep. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2014 is gebleken dat appellanten niet in staat waren om de boedelachterstand van € 5.245,94 in te lopen. Het hof oordeelt dat appellanten meerdere verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zijn nagekomen, wat leidt tot de conclusie dat de regeling tussentijds moet worden beëindigd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.153.093
(insolventienummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats
Zutphen: C/05/12/470 R en C/05/12/471 R)
arrest van de eerste civiele kamer van 2 oktober 2014
inzake
[appellant sub 1]en
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna: [appellanten],
advocaat: mr. J.H.J. Joosten.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 10 september 2012 is ten aanzien van [appellanten] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 juli 2014 is, op voordracht van de waarnemend rechter-commissaris, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] tussentijds beëindigd, zonder dat aan hen de schone lei wordt verleend. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 25 juli 2014 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 21 juli 2014 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat de
schuldsaneringsregeling ten aanzien van hen van toepassing zal blijven.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief met bijlagen van 26 augustus 2014 van mr. Joosten, de brief met bijlagen van 18 september 2014 van de bewindvoerder, A.P. Ritchi, en de brief met bijlagen van 23 september 2014 van
mr. Joosten.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2014, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Joosten. Tevens is verschenen de bewindvoerder.
2.4 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder een aantal, reeds eerder door hem bij e-mail van 24 september 2014 aan het hof en mr. Joosten gezonden, stukken overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant sub 1], geboren op [geboortedatum], en [appellante sub 2], geboren op [geboortedatum], zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Beiden hebben uit een eerdere relatie drie kinderen. [appellanten] zijn tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten met een schuldenlast van in totaal bijna € 188.000,-.
[appellant sub 1] is werkzaam als ambulant hulpverlener voor 28 uur per week en heeft daarnaast gedurende 6 uur per week een folderwijk. [appellante sub 2] heeft tot juni 2013 parttime (24 uur per week) gewerkt als ambulant opvoedkundig medewerker. Sindsdien is zij werkloos.
3.2
Op 25 april 2013 is in de schuldsaneringsregeling van [appellanten] een verhoor gehouden door de waarnemend rechter-commissaris. Dit verhoor werd gehouden, omdat [appellanten] naar het oordeel van de rechter-commissaris (en de bewind-voerder) hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet voldoende nakwamen. In het naar aanleiding van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal is, onder meer, het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van hetgeen is besproken tijdens het verhoor dienen de schuldenaren zich
vanaf heden strikt aan onderstaande verplichtingen te houden.
- de schuldenaren dienen de bewindvoerder - gevraagd en ongevraagd - alle (financiële) informatie toe te zenden die van belang is voor de schuldsaneringsregeling;
- de schuldenaren dienen zich tot het uiterste in te spannen om betaald werk te vinden en te behouden; de sollicitatieplicht houdt in dat er maandelijks vier schriftelijke gerichte sollicitaties worden verricht; de schuldenaar dient zich in te schrijven bij het arbeidsbureau en bij diverse uitzendbureaus; de schuldenaar dient de bewindvoerder maandelijks op de hoogte te houden van de verrichte sollicitaties, dit houdt in dat de bewindvoerder sollicitaties, vacatures en evt. uitnodigingen/afwijzingen wil ontvangen;
- de schuldenaren dienen een voorstel te doen aan de bewindvoerder voor het inlopen
van de ontstane boedelachterstand van ongeveer € 2.800,-;
- de schuldenaren dienen de bewindvoerder alsnog alle informatie toe te zenden over de gevolgde behandeling hij lriszorg;
- de schuldenaren dienen de bewindvoerder alle informatie toe te zenden over de diverse polissen die zijn afgesloten, afgekocht en overgedragen.
Indien de schuldenaren zich niet aan voornoemde verplichtingen houden, zal de rechter-commissaris een voordracht doen aan de rechtbank en verzoeken de regelingen tussentijds te
beëindigen zonder dat daarbij de schone lei wordt verleend.”
3.3
De rechter-commissaris heeft [appellanten] andermaal opgeroepen voor een inlichtingenverhoor op 6 september 2013 om de kwestie met betrekking tot de afkoop van de twee spaarpolissen en de naleving van de verplichtingen van hun schuldsaneringsregeling te bespreken. In het naar aanleiding van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal is, onder meer, het volgende opgenomen:
- De bewindvoerder heeft in opdracht van de rechter-commissaris de overdracht van de
twee verzekeringspolissen (schakelsparen bij Aegon) vernietigd. De waarnemend rechter-commissaris geeft de bewindvoerder opdracht hetgeen te doen wat nodig is om de waarde van de polissen alsnog in de boedel te laten vloeien.
- De heer [appellant sub 1] werkt 28 uur per week bij Lindehout en dient aanvullend te solliciteren. Naar het oordeel van de waarnemend rechter-commissaris levert het bezorgen van folders voor 6 à 8 uur per week voor de boedel te weinig (circa € 40,- per maand) op, zodat de heer [appellant sub 1] aanvullend dient te blijven solliciteren naar beter betaald werk.
- Mevrouw [appellant sub 1] heeft na het verhoor van 25 april 2013 tot heden voldaan aan de
sollicitatieplicht. Zij is er nogmaals op gewezen dat zij zich tot het uiterste dient in te
spannen om fulltime werk te vinden en te behouden.
- De schuldenaren dienen de bewindvoerder - gevraagd en ongevraagd - op de hoogte te
houden van alle (financiële) zaken die de schuldsaneringsregeling (kunnen) raken. De
schuldenaren zullen alle inkomstenspecificaties en kopieën van de bankafschriften van de
afgelopen periode aan de bewindvoerder overleggen zodat de bewindvoerder de exacte
boedelachterstand kan berekenen en deze achterstand inzichtelijk kan maken voor de
schuldenaren aangezien de schuldenaren de hoogte van de boedelachterstand betwisten.
De waarnemend rechter-commissaris heeft geconstateerd dat er nog geen overeenstemming tussen de schuldenaren en de bewindvoerder is bereikt over het inlopen van de boedelachter-stand. De schuldenaren dienen dan ook per omgaande nogmaals in overleg te treden met de bewindvoerder om een oplossing te vinden voor het inlopen van de boedelachterstand. De gemaakte betalingsregeling dienen de schuldenaren correct na te komen. De rechter-commissaris is van mening dat de schuldenaren de boedelachterstand deels mogen inlopen met het vrij te laten deel van de vakantiegelden.
- De schuldenaren dienen geen nieuwe schulden te laten ontstaan.
Na beraad is de rechter-commissaris van oordeel dat de kwesties met betrekking tot het
inruilen van de auto zonder overleg met de bewindvoerder, het niet melden op de
toelatingszitting van een in het verleden tijdelijke alcoholafhankelijkheid en het vlak voor
toelating laten ontstaan van achterstanden in de betaling van de autoverzekeringspremie
zonder meer geen verstandige acties/handelingen van de schuldenaren zijn geweest, maar
hier worden door de waarnemend rechter-commissaris vooralsnog geen consequenties
aan verbonden.
Indien de schuldenaren zich in de toekomst niet aan de gemaakte afspraken en de
verplichtingen van de schuldsaneringsregeling houden, zal de rechter-commissaris de
regelingen direct bij de rechtbank voordragen voor een tussentijdse beëindiging zonder
toekenning van de schone lei.”
3.4
Ter terechtzitting van 12 maart 2014 heeft de rechtbank haar beslissing op de voordracht van de waarnemend rechter-commissaris van 25 februari 2014 tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen aangehouden en, samengevat, bepaald dat [appellanten] de boedelachterstand van € 5.245,94 zo spoedig mogelijk dienen in te lopen door extra af te dragen aan de boedel, dat [appellante sub 2] dient te voldoen aan haar sollicitatieplicht en dat [appellant sub 1], naast zijn reguliere baan van 28 uur per week, dient uit te zien naar ander werk.
3.5 De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] tussentijds beëindigd, zonder dat aan hen de schone lei wordt verleend, omdat [appellanten] niet hebben voldaan aan de uit die regeling voortvloeiende sollicitatieverplichting en omdat nog steeds sprake is van een grote boedelachterstand waarop te weinig wordt ingelopen. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen.
Uit het emailbericht van de bewindvoerder van 15 juli 2014 blijkt dat de boedelachterstand sinds de terechtzitting van 12 maart 2014 niet substantieel - namelijk tot € 4.152,38 - is afgenomen. [appellanten] hebben slechts het vrij te laten deel van het vakantiegeld ten bedrage van € 812,76 en € 250,- aan kinderbijslag als extra aflossing aan de boedel doen
toekomen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [appellanten] te weinig extra aan de boedel afgedragen en is de resterende boedelachterstand te hoog om voortzetting van de schuldsaneringsregelingen te rechtvaardigen. Hetgeen [appellanten] extra hebben afgedragen aan de boedel, komt niet overeen met de door hen voorgestelde
betalingsregeling. Daarin wordt voorgesteld € 150,- per maand extra in te lossen, naast het
afdragen van het te behouden vakantiegeld en het afdragen van kinderbijslag. [appellanten] hebben niet maandelijks extra afgedragen. Dit mocht in redelijkheid wel van hen
worden verwacht, vooral gezien de hoogte van de boedelachterstand, aldus de rechtbank. Aan het verweer van [appellanten] dat zij het niet eens zijn met de hoogte van de door de bewindvoerder berekende boedelachterstand, wordt voorbijgegaan. De rechter-commissaris heeft in haar brief van 1 mei 2014 [appellanten] uitgelegd dat hun berekening van de boedelachterstand niet klopt, omdat ook de achterstand die hun niet te verwijten is moet worden ingelopen, terwijl ook bedragen in de berekening worden opgevoerd die momenteel (nog) niet beschikbaar zijn, aldus de rechtbank.
Voorts zijn [appellanten] er - nog steeds volgens de rechtbank - opnieuw niet in geslaagd steeds tijdig hun maandelijkse afdracht op de boedelrekening te storten. Ter terechtzitting van 12 maart 2014 zijn [appellanten] erop gewezen dat zij, naast het inlopen van de boedelachterstand, steeds tijdig hun maandelijkse afdracht dienen te verrichten. In de maand mei 2014 hebben [appellanten] € 1.130,20 te weinig aan de boedel afgedragen. [appellanten] zijn er steeds op gewezen dat zij zich strikt aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling dienen te houden. Hierin zijn [appellanten] wederom niet geslaagd. [appellanten] treft een zodanig verwijt voor het niet nakomen van de afdrachtplicht en het onvoldoende inlopen van de boedelachterstand, dat hun schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd, aldus de rechtbank.
3.6
Het hof stelt allereerst vast dat de rechtbank na de aanhouding ter terechtzitting van 12 maart 2014 en de ontvangst van de bij die gelegenheid gevraagde stukken uitspraak heeft gedaan zonder een voortgezette mondelinge behandeling te gelasten. Voor zover [appellanten] zouden menen dat zij hierdoor in hun belangen zijn geschaad (dit hebben zij overigens niet met zoveel woorden gesteld), is het hof van oordeel dat van benadeling geen sprake is, nu het hof het hoger beroep van [appellanten] in volle omvang zal beoordelen.
3.7
Voorts stelt het hof vast dat de communicatie tussen [appellanten] enerzijds en de bewindvoerder anderzijds vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling van [appellanten] uitermate stroef is verlopen. Dit heeft onder andere uitgemond in een verzoek van 9 januari 2013 van [appellanten] aan de rechter-commissaris om aanstelling van een andere bewindvoerder, op welk verzoek afwijzend is beslist.
Het hof is van oordeel dat ook al zou deze moeizaam verlopen communicatie van enige invloed zijn (geweest) op de wijze waarop [appellanten] met hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zijn omgegaan, dat niet weg neemt dat [appellanten] in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn en blijven om de voor hen geldende verplichtingen (tijdig) na te komen en, in verband daarmee, in beginsel gehouden zijn gehoor te geven aan verzoeken en aanwijzingen van de bewindvoerder. [appellanten] hebben daar ook alle belang bij, immers door hun toelating tot de schuldsaneringsregeling worden zij in de gelegenheid gesteld zich te bevrijden van hun omvangrijke schuldenlast uit het verleden.
De wettelijke schuldsaneringsregeling kent naast een aantal rechten ook een aantal (strenge) verplichtingen. Deze verplichtingen zijn [appellanten] bij aanvang en ook tijdens de regeling telkens en uitgebreid voorgehouden. Gezien de inhoud van de aan het hof overgelegde stukken en eigen waarnemingen ter zitting in hoger beroep, kan het hof niet anders concluderen dat [appellanten] kennelijk grote moeite hebben met de verplichtingen die de wettelijke schuldsaneringsregeling met zich brengen en dat zij veel tijd hebben gestoken in het pareren en bediscussiëren van verzoeken van de bewindvoerder in plaats van die energie aan te wenden om aan de verplichtingen te voldoen. De wijze waarop [appellanten] in sommige van hun berichten aan de bewindvoerder uiting geven aan hun emoties en opvattingen komt naar het oordeel van het hof dan ook niet passend over en getuigt niet van een constructieve, saneringsgezinde houding. Dit ondanks de kansen die [appellanten] zijn geboden, nadat hun in uitgebreide zittingen de verplichtingen keer op keer zijn voorgehouden.
3.8
Ten aanzien van de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is het hof van oordeel dat [appellanten] meerdere van deze verplichtingen niet naar behoren zijn nagekomen. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.
Ten eerste is het hof van oordeel dat zowel [appellant sub 1] als [appellante sub 2] niet voldoende heeft voldaan aan hun sollicitatieverplichting. Ten aanzien van [appellant sub 1] overweegt het hof daarbij dat [appellant sub 1] met zijn baan in loondienst en zijn folderwijk in totaal ongeveer 34 uur per week werk heeft. Nog daargelaten dat de folderwijk van [appellant sub 1] volgens de stelling van de bewindvoerder en in zijn voetspoor de rechter-commissaris en de rechtbank te weinig baten voor de boedel oplevert, staat naar het oordeel van het hof vast dat [appellant sub 1] zich voor uitbreiding van zijn werkweek heeft beperkt tot - tot dusver vergeefse - pogingen om zijn dienstverband bij zijn huidige werkgever uit te breiden en dat hij (in elk geval) het laatste jaar geen externe sollicitaties heeft verricht naar (aanvullend) werk. Dat [appellant sub 1], ook al zou hij elders worden aangenomen, mogelijk niet meer inkomsten zal verwerven dan met zijn huidige baan en folderwijk, doet er niet aan af dat [appellant sub 1] in beginsel gehouden is de instructies van de bewindvoerder en de rechtbank ter zake op te volgen. Nu [appellant sub 1] ervoor kiest te volharden in zijn standpunt om dat niet te doen, dienen de gevolgen daarvan voor zijn rekening en risico te komen.
Ten aanzien van de sollicitatieverplichting van [appellante sub 2] is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante sub 2] gedurende enige tijd in haar schuldsaneringsregeling niet heeft gesolliciteerd, omdat zij zich daartoe (als gevolg van een botbreuk op 1 november 2013 en opnieuw een botbreuk begin februari 2014) medisch ongeschikt vond. Nu echter vaststaat dat [appellante sub 2] hiervoor geen ontheffing van de sollicitatieplicht is verleend door de rechter-commissaris, was zij naar het oordeel van het hof ook in die periode gehouden volgens de regels van de wettelijke schuldsaneringsregeling te solliciteren naar betaald werk. Dit heeft [appellante sub 2] echter nagelaten. Daar komt bij dat de bewindvoerder - naar het oordeel van het hof terecht - heeft gesteld dat een aantal van de door [appellante sub 2] verrichte sollicitaties niet voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld. Gebleken is namelijk dat [appellante sub 2] onder andere naar niet voor de hand liggende en op voorhand nagenoeg voor haar onbereikbare functies als beschermingsbewindvoerder en schuldhulpverlener solliciteert. Hoewel de bewindvoerder [appellante sub 2] meermalen heeft verzocht dergelijke sollicitaties achterwege te laten, heeft [appellante sub 2] daaraan geen gevolg geven. [appellante sub 2] blijft, zo is ook ter zitting in hoger beroep gebleken, volharden in haar opvatting dat het niet lonend is te solliciteren naar functies beneden haar niveau. Dat zij uit hoofde van dergelijke functies waarschijnlijk een inkomen zal verwerven dat niet boven haar huidige inkomen uitkomt, mag ook naar het oordeel van het hof echter geen vrijbrief voor haar zijn om de dringende en herhaalde verzoeken van bewindvoerder en de rechtbank ter zake naast zich neer te leggen en daarmee de op haar rustende verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te negeren.
3.9 Het hof is voorts van oordeel dat [appellanten] tijdens hun schuldsanerings-regeling een aanzienlijke boedelachterstand hebben laten ontstaan. Ook over deze verplichting is voortdurend - al van aanvang van de schuldsaneringsregelingen af - discussie geweest. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellanten] enerzijds en de bewindvoerder anderzijds van mening blijven verschillen over de wijze van berekening en de daarmee verband houdende hoogte van de boedelachterstand.
Dát echter sprake is van een substantiële boedelachterstand van (volgens de door [appellanten] in hoger beroep overgelegde handgeschreven berekening) ten minste een bedrag van rond € 2.500,- (aannemelijk is echter, ook op basis van het door de bewindvoerder ter zitting van het hof overgelegde actuele overzicht van bijgehouden betalingen aan de boedel, dat de uiteindelijke boedelachterstand een stuk hoger zal uitkomen), staat naar het oordeel van het hof echter wel vast. Hoewel dat op hun weg lag, hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat zij in staat zullen zijn een boedelachterstand van minimaal een bedrag van rond € 2.500,- in te lopen. Het vertrouwen dat zij daarin zullen slagen ontbreekt (ook) bij het hof, omdat [appellanten], met de wetenschap dat zij na alle eerdere waarschuwingen en zittingen onder het vergrootglas van de rechtbank lagen, ter zitting in hoger beroep hebben erkend dat zij vanaf 24 juli 2014 geen maandelijkse boedelafdracht meer hebben gedaan. Weliswaar hebben zij bij deze zitting toegezegd de boedelafdracht voor september 2014 nog dezelfde dag te zullen voldoen, maar zij hebben ook verklaard dat zij de boedelafdracht voor augustus 2014 (nog) niet kunnen voldoen vanwege ‘extra betalingen’ ter zake van gemeentelijke belastingen, BSR en het door de voormalige partner van [appellante sub 2] (met instemming van de rechter-commissaris) in mindering brengen op de alimentatie van bepaalde kosten voor de twee dochters van [appellante sub 2].
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de hiervoor gestelde - overigens niet in alle opzichten onderbouwde - kosten niet dat [appellanten] over augustus 2014 niets aan de boedel hebben kunnen afdragen. [appellanten] tonen hiermee eens te meer aan dat zij ook in dit opzicht hun eigen plan (blijven) trekken.
3.1
Op grond van het voorgaande is ook het hof van oordeel dat de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] tussentijds moet worden beëindigd. Bij dat oordeel laat het hof meewegen dat [appellanten] tijdens hun schuldsaneringsregeling voldoende kansen zijn geboden om schoon schip te maken en zich te voegen naar de - hun veelvuldig voorgehouden - regels van de regeling. Dit terwijl [appellanten] ook nog gedurende de schuldsaneringsregeling tot twee keer toe toestemming hebben verkregen voor een lening uit de boedel (een derde lening voor reparatie/aanschaf van een auto is uiteindelijk niet meer gehonoreerd).
Het hoger beroep faalt derhalve. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 juli 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, A.W. Steeg en A.S. Gratama, en is op
2 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.