ECLI:NL:GHARL:2014:7568

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
21-002958-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor aanranding na bewijsbeoordeling van ontuchtige handelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor ontuchtige handelingen jegens een slachtoffer, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 augustus 2014 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. N.J.H. Lina.

Het hof heeft vastgesteld dat er bewijs is voor enkele van de ten laste gelegde handelingen, zoals knuffelen, omhelzen en kussen op de wang. Echter, het hof oordeelt dat deze handelingen niet zonder meer als ontuchtig kunnen worden gekwalificeerd. De verdachte heeft verklaard dat zijn intenties niet seksueel waren en dat de handelingen plaatsvonden in een context van bemoediging en felicitatie. Het hof heeft geen overtuigend bewijs gevonden voor andere beschuldigingen, zoals het kussen op de mond of het strelen van de vagina, en heeft geconstateerd dat de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer niet voldoende steunbewijs bieden.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de ten laste gelegde handelingen. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechter in het beoordelen van de geloofwaardigheid van getuigenissen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002958-12
Uitspraak d.d.: 10 september 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 27 juni 2012 met parketnummer 05-701772-11 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 augustus 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.J.H. Lina, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 maart 2011 tot en met 13 april 2011 te Terschuur, gemeente Barneveld, en/of Achterveld en/of Zwartebroek en/of Leusden en/of Amersfoort en/of Hoevelaken en/of Barneveld, althans in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig - zakelijk weergegeven - :
- knuffelen van voornoemde [slachtoffer], althans omhelzen van voornoemde [slachtoffer] en/of
- kussen op de wang en/of kussen op de mond van voornoemde [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes, hand op het bovenbeen van voornoemde [slachtoffer] leggen en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, hand het bovenbeen van voornoemde [slachtoffer] strelen en/of
- met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) strelen van de vagina van voornoemde [slachtoffer], en welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid bestond uit - zakelijk weergegeven -:
- het bestaande overwicht van verdachte op voornoemde [slachtoffer], zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [slachtoffer] was en/of
- de financiële ondersteuning die verdachte aan voornoemde [slachtoffer] bood en/of
- het onverhoeds leggen van zijn, verdachtes, hand op het been en/of de vagina en/of ander deel van het lichaam van voornoemde [slachtoffer], terwijl voornoemde [slachtoffer] samen met verdachte in een auto zat en voornoemde [slachtoffer] de betreffende auto bestuurde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het Openbaar Ministerie heeft ter zitting van het hof om veroordeling van verdachte gevraagd. Het hof komt daaraan niet toe, onder de volgende motivering.
Voor een aantal van de concreet ten laste gelegde handelingen is wel bewijs uit de stukken te putten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het knuffelen en het omhelzen en het kussen op de wang, alsmede voor het leggen van een hand op het (boven)been van aangeefster.
Die handelingen zijn naar het oordeel van het hof echter niet zonder meer als ontuchtig te kenschetsen.
Aangeefster heeft immers gezegd dat verdachte haar wel (op de wangen) kuste en verdachte heeft dat bevestigd, maar heeft daarbij gezegd dat dat bij een tweetal met naam genoemde gelegenheden is gebeurd ter ondersteuning dan wel felicitatie van aangeefster.
Voor wat betreft het leggen van de hand van verdachte op het been van aangeefster heeft verdachte verklaard dat hij (bemoedigende) klopjes op dat been heeft gegeven, maar daar niets seksueels mee bedoeld te hebben. Het hof merkt een en ander gezien het voorgaande niet aan als ontuchtig.
Andere ten laste gelegde handelingen zijn slechts terug te vinden in de aangifte, terwijl daarvoor naar het oordeel van het hof geen overtuigend steunbewijs in het dossier te vinden is. Dat geldt bijvoorbeeld voor het door verdachte kussen op de mond van aangeefster en voor het strelen van haar vagina. Verdachte heeft die beide handelingen immers steeds ontkend, laatstelijk ter zitting van het hof.
In de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, zou kunnen worden gelezen dat hij deze twee handelingen heeft toegegeven. Het hof heeft echter gelet op de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte gerede twijfel over deze passage in het bewuste proces-verbaal. Meer ondersteunend bewijs is er niet voor deze genoemde handelingen.
Bij deze stand van zaken heeft het hof niet op basis van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de hem ten laste gelegde ontucht heeft begaan.
Hij zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 878,00. De rechtbank heeft geen beslissing op deze vordering genomen. De vordering bevindt zich bij de stukken. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr M. Barels en mr P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 10 september 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.