In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het hoofdverblijf van de minderjarige dochter bij de moeder is bepaald. De vader verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf bij hem te bepalen, met een zorgregeling voor de moeder. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de mondelinge behandeling op 1 september 2014. De vader en moeder zijn beiden verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig.
De vader stelt dat de moeder niet in staat is om het belang van de minderjarige voorop te stellen en dat de huidige situatie ongunstig is voor het kind. Hij heeft klachten ingediend over het raadsonderzoek en stelt dat de minderjarige ongelukkig is bij de moeder. De moeder betwist dit en wijst op de voortdurende strijd tussen de ouders, die ook van invloed is op de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapportage geadviseerd om het hoofdverblijf bij de moeder te handhaven, omdat de minderjarige behoefte heeft aan stabiliteit en rust.
Het hof overweegt dat de vader niet in staat is om een stabiele opvoedingssituatie te bieden, gezien zijn onregelmatige verblijf in Nederland en zijn werk in het buitenland. Bovendien heeft de vader filmpjes van de minderjarige op internet geplaatst, wat het hof als schadelijk voor het kind beschouwt. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is om het hoofdverblijf bij de moeder te handhaven en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. Het verzoek van de vader om wijziging van de zorgregeling wordt eveneens afgewezen.