ECLI:NL:GHARL:2014:7666

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
200.153.387-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding betreffende voorlopige omgangsregeling na beëindiging relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot een voorlopige omgangsregeling tussen de appellante en de geïntimeerde, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarig kind hebben. De appellante, die het ouderlijk gezag over het kind heeft, heeft in eerste aanleg een voorlopige regeling gekregen van de voorzieningenrechter. De geïntimeerde heeft echter in hoger beroep de appellante gedagvaard om de omgangsregeling na te komen. De voorzieningenrechter had eerder een voorlopige regeling vastgesteld, maar de periode waarin deze regeling van kracht was, is inmiddels verstreken. De voorzieningenrechter heeft geen dwangsommen opgelegd of proceskostenveroordeling uitgesproken, waardoor de appellante geen belang meer heeft bij de behandeling van haar grief. Het hof heeft het hoger beroep verworpen en de vordering van de appellante afgewezen, met compensatie van de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 7 oktober 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.387/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/148968 / KG ZA 14-174)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 7 oktober 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J-W.F. van Horssen, kantoorhoudend te Leek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 18 juli 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 juli 2014 (met grieven en producties),
- de akte van depot d.d. 22 augustus 2014,
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"
(…) om het vonnis van de Kort Gedingrechter van 18 juli 2014 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:Bureau Jeugdzorg verzoekt om te onderzoeken of er een indicatiebesluit kan worden afgegeven ten behoeven van het traject Ouderschap Na Scheiding en partijen en Elker daarover informeren;Elker verzoekt partijen uit te nodigen voor het traject Ouderschap Na Scheiding;Elker verzoekt uiterlijk 13 januari 2015, of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage aan de Rechtbank over te leggen in de bodemprocedure, bekend bij deze Rechtbank, locatie Groningen, onder het zaaknummer C/18/149626/ FA RK 14-1896, zoals hiervoor overwogen;partijen in de gelegenheid stelt om uiterlijk op de rolzitting van 27 januari 2015 in de bodemprocedure te reageren op de eindrapportage van Elker en aan te geven of zij een nadere zitting noodzakelijk achten; indien zij een nadere behandeling ter zitting aangewezen achten, dienen zij hun verhinderdata van de eerstvolgende drie maanden aan te geven;onder afwijzing van het meer of anders gevorderde."

3.De feiten en de procedure in eerste aanleg

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
[geïntimeerde] en [appellante] hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze - inmiddels beëindigde - relatie is [in 2009] de thans nog minderjarige
[minderjarige] geboren. [geïntimeerde] heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij [appellante] en [appellante] is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
3.3
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van het gezamenlijk gezag en tot vaststelling van een contactregeling, geregistreerd onder zaaknummer C/18/149626/ FA RK 14-1896. De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft inmiddels plaatsgevonden op 18 september 2014.
3.4
In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] [appellante] in eerste aanleg in kort geding gedagvaard en gevorderd [appellante] voorafgaande aan de uitkomst van de hiervoor genoemde procedure, te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het vonnis de overeengekomen omgangsregeling na te komen, waarbij [geïntimeerde] gerechtigd zal zijn om [minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 17:00 uur tot zondagavond 18:30 uur bij zich te ontvangen, alsmede de helft van de feestdagen conform het afgesproken schema tot en met week 33, en na week 33 een weekend per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag 17:00 uur tot en met zondagavond 18:30 uur, alsmede de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen, alles onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat [appellante] de omgangsregeling niet nakomt en met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
3.5
[appellante] heeft verweer gevoerd.
3.6
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter een voorlopige contactregeling vastgesteld, inhoudende dat [geïntimeerde] gerechtigd is [minderjarige] bij zich te ontvangen op:
- zaterdag 12 juli 2014 van 09:30 uur tot 19:30 uur;
- zaterdag 26 juli 2014 van 09:30 uur tot 18:30 uur;
- zondag 3 augustus 2014 van 09:30 uur tot 19:30 uur;
- zaterdag 16 augustus 2014 van 09:30 uur tot zondag 17 augustus 2014 16:00 uur, waarbij [geïntimeerde] [minderjarige] haalt en weer terugbrengt.
De voorzieningenrechter heeft het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts heeft de voorzieningenrechter Bureau Jeugdzorg (BJZ) verzocht om te onderzoeken of er een indicatiebesluit kan worden afgegeven ten behoeve van het traject Ouderschap Na Scheiding en partijen en Elker daarover te informeren en heeft de voorzieningenrechter Elker verzocht partijen uit te nodigen voor het traject Ouderschap Na Scheiding.
De voorzieningenrechter heeft Elker verzocht uiterlijk op 13 januari 2015, of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage aan de rechtbank over te leggen in de bodemprocedure, bekend bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, onder zaaknummer C/18/149626/ FA RK 14-1896, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op de rolzitting van 27 januari 2015 in de bodemprocedure te reageren op de eindrapportage van Elker en aan te geven of zij een nadere zitting noodzakelijk achten; indien zij een nadere zitting aangewezen achten, dienen zij hun verhinderdata van de eerstvolgende drie maanden aan te geven, waarna de griffier van de rechtbank indien noodzakelijk in de bodemprocedure een nadere zittingsdatum zal bepalen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.Nieuwe producties

4.1
[geïntimeerde] heeft bij zijn memorie van antwoord producties overgelegd. Nu [appellante] daarop nog niet heeft kunnen reageren, zal het hof deze producties vooralsnog bij de beoordeling buiten beschouwing laten. Uit het hiernavolgende zal blijken dat de belangen van [geïntimeerde] daardoor niet zijn geschaad.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
[appellante] heeft in hoger beroep één grief opgeworpen tegen het bestreden vonnis, welke gericht is tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde voorlopige contactregeling.
5.2
De door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis vastgestelde voorlopige contactregeling houdt - kort gezegd - in dat [geïntimeerde] gerechtigd is [minderjarige] op een viertal momenten gelegen in de periode van 12 juli 2014 tot 17 augustus 2014, bij zich te ontvangen. Nu deze periode thans reeds is verstreken en de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis geen dwangsommen heeft opgelegd of een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, heeft [appellante] thans geen belang meer bij de behandeling van haar grief.
5.3
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot vernietiging bij gebrek aan belang moet worden afgewezen.
5.4
Het hof ziet in de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en dat de onderhavige procedure hun uit deze relatie geboren minderjarig kind betreft, reden om ook in hoger beroep de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwerpt het hoger beroep,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 oktober 2014.