ECLI:NL:GHARL:2014:7678

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
200.107.290-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van pensioenrechten in hoger beroep met betrekking tot echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de verrekening van pensioenrechten tussen ex-echtgenoten na een echtscheiding. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Bollema, vorderde een bedrag aan pensioenrechten van de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. T.E. Heslinga. De zaak was eerder behandeld in eerste aanleg, waar de rechtbank een vonnis had gewezen dat door de appellante werd bestreden.

Het hof oordeelde dat de rente over de pensioenrechten niet in aanmerking kon worden genomen, omdat de appellante dit niet expliciet had gevorderd in haar petitum. De geïntimeerde had betoogd dat het opeisen van de pensioenrechten onaanvaardbaar was, maar het hof ging hier niet op in, omdat de geïntimeerde zijn stelling niet met bewijsstukken had onderbouwd. Het hof stelde vast dat de geïntimeerde niet had aangetoond dat hij niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen.

De berekeningen van de pensioenfondsen werden in de procedure ingebracht, waaruit bleek dat de appellante recht had op een totaalbedrag van € 1.240,91. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van dit bedrag aan de appellante. Tevens werd de proceskostencompensatie tussen partijen vastgesteld, waarbij ieder zijn eigen kosten droeg. Het arrest werd uitgesproken op 7 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.107.290/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 99654 / HA ZA 09-877)
arrest van de tweede kamer van 7 oktober 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. P. Bollema, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
voorheen advocaat: mr. A. van der Pol, kantoorhoudend te Leeuwarden,
thans advocaat: mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 juli 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- de akte na tussenarrest (met producties) van [geïntimeerde];
- de antwoordakte na tussenarrest van [appellante].
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In voornoemd tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] opgedragen opgaven van de contante waarden van de tot 1 juli 1983 opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioenen bij zijn pensioenfondsen in het geding te brengen, teneinde vast te kunnen stellen tot welk bedrag verrekening van de pensioenrechten plaats dient te vinden.
2.2
In zijn akte na tussenarrest heeft [geïntimeerde] verklaard pensioen te hebben opgebouwd bij drie verschillende pensioenfondsen, te weten het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf (BPF Schilders), de Stichting Pensioenfonds ING en de Stichting Pensioenfonds voor de Woningcorporaties (SPW). Het in het tussenarrest genoemde Postbankpensioen is daarbij opgegaan in de Stichting Pensioenfonds ING waardoor dit feitelijk één pensioen betreft. [geïntimeerde] heeft de door de pensioenfondsen opgestelde berekeningen overgelegd van de contante waarde van zijn pensioenrechten per 1 juli 1983.
Uit de berekening van het BPF Schilders pensioenfonds volgt dat de contante waarde van het ouderdoms- en het bijzonder partnerpensioen op 1 juli 1983 tezamen € 1.193,75 bedraagt, en dat [appellante] aanspraak kan maken op de helft van dat bedrag, zijnde € 596,88, te verminderen met de contante waarde van het bijzonder partnerpensioen van € 386,91. Dientengevolge heeft [appellante] ter zake van dit pensioen recht op een eenmalig door [geïntimeerde] te verstrekken bedrag van € 209,97.
Uit de berekening van de Stichting Pensioenfonds ING volgt dat de contante waarde van het ouderdoms- en het bijzonder partnerpensioen op 1 juli 1983 tezamen € 5.803,39 bedraagt, en dat [appellante] aanspraak kan maken op de helft van dat bedrag, zijnde € 2.901,70, te verminderen met de contante waarde van het bijzonder partnerpensioen van € 2.240,47. Dientengevolge heeft [appellante] ter zake van dit pensioen recht op een eenmalig door [geïntimeerde] te verstrekken bedrag van € 661,23.
Inzake de pensioenrechten bij de SPW heeft [geïntimeerde] een berekening op laten stellen door '[accountantskantoor]'. Uit deze berekening volgt dat [appellante] aanspraak kan maken op de helft van de totale contante waarde van de pensioenrechten, groot € 1.026,15, te verminderen met de contante waarde van het bijzonder nabestaandenpensioen van € 656,44. Dientengevolge heeft [appellante] ter zake van dit pensioen recht op een eenmalig door [geïntimeerde] te verstrekken bedrag van € 369,71.
2.3
In hun aktes verklaren zowel [geïntimeerde] als [appellante] dat zij zich in de vorenstaande berekeningen kunnen vinden en dat deze tot uitgangspunt kunnen worden genomen bij de berekening van het door [geïntimeerde] aan [appellante] te betalen bedrag. [appellante] stelt in haar akte echter dat ter zake van de haar toekomende bedragen tevens rekening dient te worden gehouden met de rente vanaf 1 juli 1983. Naar de mening van [geïntimeerde] dient er geen rekening te worden gehouden met rente over de bedragen vanaf de datum van de echtscheiding, nu het niet voor zijn rekening en risico dient te komen dat [appellante] pas zoveel jaren na de echtscheiding een beroep doet op de pensioenrechten.
2.4
Het hof overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of dat in dit stadium van de procedure nog mogelijk zou zijn, heeft [appellante] naar aanleiding van de in geding gebrachte berekeningen van de pensioenfondsen haar eis niet gewijzigd. Dit betekent dat voor zover in de berekeningen melding wordt gemaakt van de eventueel in aanmerking te nemen rente over de pensioenrechten, deze reeds niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat [appellante] – gelet op het petitum – betaling van rente over de haar toekomende pensioenrechten niet heeft gevorderd.
2.5
Gelet op het vorenstaande is uitgangspunt dat [geïntimeerde] gehouden is aan [appellante] te voldoen de genoemde bedragen van € 209,97, € 661,23 en € 369,71, tezamen € 1.240,91.
2.6
Ten aanzien van de stelling van [geïntimeerde] dat het opeisen van de pensioenrechten door [appellante] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu [geïntimeerde] redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is, overweegt het hof als volgt.
Het door [geïntimeerde] gevoerde verweer moet worden aangemerkt als een bevrijdend verweer. Volgens de hoofdregel van de bewijslastverdeling rust de bewijslast ten aanzien van het bevrijdende verweer, nu dit door [appellante] betwist wordt, op [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft zijn stellingen niet met stukken onderbouwd maar heeft opgemerkt dat hij, indien noodzakelijk, bewijs bij kan brengen van zijn stellingen door het overleggen van nadere stukken, bijvoorbeeld in de zin van bankafschriften. [geïntimeerde] heeft evenwel nagelaten dat daadwerkelijk te doen. Het hof ziet geen aanleiding [geïntimeerde] in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid te stellen schriftelijke bewijsstukken in het geding te brengen. [geïntimeerde] had dat uit eigen beweging dienen te doen. Voor het leveren van schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter vereist (HR 19 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2874).
Nu [geïntimeerde] geen bewijs heeft bijgebracht van zijn stelling dat hij in redelijkheid niet in staat is enige uitkering aan [appellante] te voldoen, gaat het hof aan dat verweer voorbij.
De slotsom
2.7
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Het hof zal opnieuw beslissen als na te melden.
2.8
In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn ziet het hof aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 1.240,91;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in beide instanties tussen partijen in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. G.M. van der Meer en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014.