ECLI:NL:GHARL:2014:7815

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
200.138.145-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde partneralimentatie wegens grievend gedrag van de vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had eerder een alimentatie ontvangen van de man, maar deze was door de rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2013 op nihil gesteld. De man had verzocht om wijziging van de alimentatieplicht op basis van grievend gedrag van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 1994 zijn gehuwd en dat het huwelijk in 2007 is ontbonden. De man en vrouw hebben samen drie kinderen, waarvan de man het gezag uitoefent over de jongste twee. Het hof heeft in eerdere procedures al overwogen dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan grievend gedrag, waaronder bedreigingen en intimidatie, wat heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Het hof oordeelt dat het gedrag van de vrouw zodanig grievend is dat de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken, waardoor de man niet langer gehouden is bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft de alimentatieverplichting van de man op goede gronden op nihil gesteld, en het hof heeft deze beslissing bevestigd, met uitzondering van de ingangsdatum van de nihilstelling, die op 10 februari 2012 is vastgesteld. De vrouw is verplicht om onverschuldigd betaalde alimentatie terug te betalen aan de man. Het hof benadrukt dat, ondanks de beëindiging van de alimentatieplicht, de vrouw de moeder blijft van hun kinderen, wat de onderlinge verbondenheid tussen partijen blijft beïnvloeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.145/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/07/204597/FL RK 12-2305)
beschikking van de familiekamer van 7 oktober 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. G.I.H. Schulte, kantoorhoudend te Almere
thans mr. N.C. Milani, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 9 september 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 3 december 2013;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 12 februari 2014;
- een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 8 april 2014;
- een journaalbericht van 19 december 2013 van mr. Schulte met bijlage, ingekomen op 20 december 2013;
- een journaalbericht van 24 februari 2014 van mr. Van Putten met bijlagen, ingekomen op 25 februari 2014;
- een journaalbericht van 5 juni 2014 van mr. Nagel, kantoorgenoot van mr. Van Putten, met bijlage, ingekomen op 6 juni 2014;
- een journaalbericht van 17 juni 2014 van mr. Milani met bijlagen, ingekomen op 18 juni 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2014 plaatsgevonden. De vrouw is in
persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door haar persoonlijk
begeleidster. Ook de man is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.G. Nagel, een
kantoorgenoot van zijn advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in ] 1994 met elkaar gehuwd. Het huwelijk is [in ] 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [in ] 2007 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [kind 1] geboren [in ] 1995, [kind 2] geboren [in ] 1997 en [kind 3] geboren [in ] 1999. [kind 1] is inmiddels jong-meerderjarig. De man oefent het gezag over [kind 2] en [kind 3] alleen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de man.
3.3
Bij beschikking van 30 november 2010 -zoals deze is hersteld bij beschikking van 8 februari 2011- heeft het hof, oordelende in hoger beroep, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud voor de periode van 4 september 2008 tot 4 september 2009 bepaald op € 201,- per maand en met ingang van 4 september 2009 op € 289,- per maand. Het hof heeft bij die beschikking het verweer van de man verworpen dat hij niet langer onderhoudsplichtig is als gevolg van het grievend gedrag van de vrouw jegens hem en de kinderen.
3.4
De man heeft zich op 26 november 2012 gewend tot de rechtbank met het verzoek om de herstelde beschikking van 30 november 2010 te wijzigen en de bijdrage in (het hof leest: de kosten van) het levensonderhoud van de vrouw te bepalen op nihil dan wel op zodanig bedrag als de rechtbank mocht vermenen te behoren, zulks met ingang van 10 februari 2012 dan wel met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoek dan wel met ingang van de datum van de beschikking dan wel met ingang van zodanige datum als de rechtbank mocht vermenen te behoren.
3.5
De vrouw heeft zich tegen dit verzoek verweerd.
3.6
De rechtbank heeft bij beschikking van 9 september 2013 de door het hof bij beschikking van 30 november 2010 en de herstelbeschikking van 8 februari 2011 aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw gewijzigd en deze uitkering met ingang 9 september 2013 bepaald op nihil. De verzoeken van de man tot een eerdere datum van nihilstelling zijn daarbij afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 9 september 2013 vastgesteld op nihil.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 9 september 2013. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De eerste grief ziet op het mogelijk eindigen van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw wegens grievend gedrag van haar zijde. De tweede grief betreft, bij voortbestaan van de onderhoudsverplichting, de beoordeling van de behoefte van de vrouw.
4.3
De man is op zijn beurt in incidenteel hoger beroep gekomen met een grief die zich richt tegen de ingangsdatum van de nihilstelling.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kern van het hoger beroep betreft de vraag of de vrouw zich zodanig kwetsend en grievend heeft gedragen tegenover de man dat van lotsverbondenheid, de grondslag van de onderhoudsverplichting van ex-echtgenoten, geen sprake meer is en de bijdrage op nihil dient te worden gesteld.
5.2
Bij de beantwoording van de vraag of aan één der gewezen echtgenoten ten laste van
de ander een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, kunnen ook niet
financiële factoren, zoals grievend gedrag, een rol spelen. In uitzonderlijke gevallen kan
grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie
leiden dat aan iedere lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke
lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel
1:157 BW, een einde is gekomen. In een zodanig geval kan geoordeeld worden dat betaling
van een uitkering tot levensonderhoud in redelijkheid niet kan worden gevergd. Ook kan
grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten tegenover de ander aanleiding zijn om de
onderhoudsverplichting te matigen.
5.3
In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval of een zodanige
situatie zich voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het
onherroepelijke karakter van een beëindiging dan wel matiging. Voorts dient bedacht te
worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding
gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend
gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.
5.4
Ook in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 30 november 2010 van het
hof, de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht, heeft de man met een beroep op het grievend gedrag van de vrouw gesteld dat de lotsverbondenheid is verbroken en dat hij niet langer gehouden is enig bedrag aan partneralimentatie te betalen. Destijds heeft het hof op dit punt overwogen als volgt:
“11. Het hof acht aannemelijk dat de vrouw zich jegens de man, zowel tijdens als na het
huwelijk, schuldig heeft gemaakt aan weinig verheffend gedrag bestaande uit onder meer
bedreigingen per e-mail (gericht tegen het leven) en ander intimiderend gedrag zoals
onaangekondigde bezoeken en belaging. Gebleken is dat de vrouw hiervoor strafrechtelijk
wordt vervolgd en dat haar voorlopige hechtenis onder strikte voorwaarden is geschorst. De
vrouw heeft de haar door de man verweten gedragingen grotendeels ook niet bestreden. Zo
heeft haar advocaat ter zitting van het hof aangegeven dat zij (deels) bekennende verdachte
is in de strafzaak.
12. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof met haar intimiderend gedrag jegens de man en de kinderen de grenzen van het toelaatbare verre overschreden. De emoties vanwege de scheiding - die het gedrag mogelijkerwijs hebben geluxeerd bij de vrouw - vormen daarvoor geen rechtvaardiging. Niet is namelijk gebleken dat de vrouw niet in staat was om hulp in te roepen ter voorkoming van het hier bedoelde laakbare gedrag. Het gedrag van de vrouw heeft voorts de nodige impact gehad op het dagelijks leven en de gemoedsrust van de man en de kinderen. Ter zitting heeft de man in dit verband opgemerkt dat hij aan het eind van zijn latijn is. Daarnaast is de relatie tussen de vrouw en de kinderen verstoord, hetgeen zeer valt te betreuren.
13. Anders dan de man is het hof evenwel van oordeel dat het gedrag van de vrouw niet zodanig grievend is dat in redelijkheid niet meer van de man kan worden gevergd om nog bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw. Het hof acht van belang dat het gedrag van de vrouw blijkens de stukken verband houdt met haar borderline persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornis ook reeds tijdens het huwelijk bestond. Tot op zekere hoogte maakt de persoonlijkheidsstoornis dus onderdeel uit van het gezamenlijk verleden van partijen. Ook op zichzelf beschouwd acht het hof de aan de vrouw verweten gedragingen niet ernstig genoeg om aan te nemen dat een einde is gekomen aan de hier bedoelde lotsverbondenheid. Dit alles neemt niet weg dat tot een ander oordeel kan worden gekomen indien de vrouw volhardt in het intimiderend gedrag of mocht blijken dat aan de zijde van de man onaanvaardbare gevolgen optreden. Op dit moment acht het hof een dergelijke conclusie echter te ver strekkend.”
5.5
Het hof heeft aldus -samengevat- overwogen dat de vrouw door haar gedragingen en
uitlatingen de grenzen van het toelaatbare verre heeft overschreden en dat haar gedrag grote
impact heeft gehad op de man en de kinderen, maar heeft haar gedrag op dat moment niet gekwalificeerd als zodanig grievend dat in redelijkheid niet meer van de man gevergd kan worden dat hij bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw. Wel heeft het hof nadrukkelijk overwogen dat tot een ander oordeel kan worden gekomen indien de vrouw volhardt in het intimiderend gedrag of indien mocht blijken dat aan de zijde van de man onaanvaardbare gevolgen optreden.
5.6
De man stelt dat inmiddels sprake is van volharding aan de zijde van de vrouw en/of onaanvaardbare gevolgen aan zijn zijde. Hij heeft daarvoor verwezen naar de strafrechtelijke veroordeling van de vrouw op 26 oktober 2010, de gebeurtenissen op 10 februari 2012 en de dwangverpleging waartoe de vrouw vervolgens veroordeeld is. De vrouw heeft deze stellingen weersproken en stelt dat zij sinds 26 oktober 2010 de man en de kinderen met rust heeft gelaten, geen contact heeft opgenomen en jegens hen geen intimiderend gedrag, van welke aard dan ook, heeft vertoond.
5.7
Aan het hof ligt voor of thans gezegd kan worden dat de vrouw zich zodanig kwetsend en grievend heeft gedragen tegenover de man dat van lotsverbondenheid geen sprake meer is.
5.8
De vrouw is bij vonnis van 26 oktober 2010 strafrechtelijk veroordeeld wegens
belaging van de man en de kinderen, bedreiging van de man en de kinderen met enig misdrijf
tegen het leven gericht en mishandeling van de vader van de man. Bij deze strafrechtelijke veroordeling is aan de vrouw ook een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd voor de duur van twee jaar onder voorwaarde van onder meer kort gezegd- reclasseringstoezicht en het accepteren van een klinische behandeling bij [instelling].
5.9
Op 10 februari 2012 heeft de vrouw een gesprek gehad bij reclassering [reclassering]. Haar uitlatingen en gedragingen tijdens dat gesprek hebben medewerkers van de reclassering gebracht tot een melding bij de politie die vervolgens de man en de kinderen (alsmede de ouders van de man) onder politiebegeleiding en -bescherming uit hun woning hebben gehaald en elders hebben ondergebracht
5.1
Na aanhouding van de vrouw dezelfde dag, heeft de Officier van Justitie (hierna OvJ) (opnieuw) de voorlopige verpleging van de vrouw gevorderd daartoe stellende dat de vrouw door haar uitlatingen/gedragingen -door hem als bedreigingen jegens de man en de kinderen gekwalificeerd- de voorwaarden, opgelegd bij het vonnis van 26 oktober 2010, heeft
overtreden. Deze vordering is onderbouwd met en gebaseerd op een rapportage van [reclassering] van 10 februari 2012 waarin tevens een mailbericht van het NIFP is opgenomen over de uitkomsten van een onderzoek dat is verricht in het kader van een lopende procedure tot verpleging. Op 14 februari 2012 heeft de rechter-commissaris de vordering strekkende tot voorlopige verpleging afgewezen. Het daartegen ingestelde hoger beroep is bij beschikking van 23 februari 2012 ongegrond verklaard -op dat moment verbleef de vrouw op vrijwillige basis in [instelling] voor (ambulante) behandeling- omdat uit rapportage van [reclassering] volgens de rechtbank niet blijkt dat de vrouw de opgelegde voorwaarden heeft overtreden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat duidelijk is dat de vrouw nog immer agressieve gevoelens jegens man en kinderen koestert, maar dat dit niet heeft geleid tot daadwerkelijke agressie in welke vorm dan ook. De uitkomsten van het aangevangen NIFP onderzoek dienen volgens de rechtbank te worden meegenomen en beoordeeld in die betreffende procedure die op 5 maart ter zitting zal worden voortgezet.
5.11
Bij beschikking van 6 maart 2012 is - naar het hof begrijpt - alsnog een bevel tot verpleging van overheidswege afgegeven op grond van de uitkomsten van een nieuw multidisciplinair onderzoek waartoe al eerder (vóór 10 februari 2012) de opdracht was gegeven. Ter uitvoering van deze beschikking is de vrouw opgenomen in een TBS-kliniek waar zij van overheidswege wordt verpleegd. Bij beschikking van 12 november 2012 is de terbeschikkingstelling met dwangverpleging verlengd voor 2 jaar.
5.12
Het hof is ten tijde van de mondelinge behandeling op 21 juni 2010 (en de daarop volgende uitspraak op 30 november 2010) niet op de hoogte geweest van de strafrechtelijke veroordeling van 26 oktober 2010 maar was wel bekend met de strafrechtelijke vervolging van de vrouw ter zake van deze feiten. De gedragingen die de vrouw ten laste zijn gelegd en die door de strafrechter bewezen en strafbaar zijn bevonden zijn aldus in de eerdere procedure bij het hof aangedragen en meegewogen in de beoordeling van het hof op 30 november 2010 of sprake is geweest van grievend gedrag in de hiervoor bedoelde zin. De enkele omstandigheid dat de gedragingen inderdaad tot een strafrechtelijke veroordeling hebben geleid, heeft voor deze beoordeling niet zodanige toegevoegde waarde dat het hof deze gedragingen eerst niet doch thans wel als grievend gedrag kwalificeert.
5.13
Voor wat betreft de gebeurtenissen op 10 februari 2012 staat voor het hof vast dat de vrouw door haar uitlatingen en gedragingen uiting heeft gegeven aan haar agressieve gevoelens jegens de man en de kinderen. In het kader van de vraag of sprake is van grievend gedrag van de vrouw is het oordeel van de strafraadkamer dat de vrouw daarmee de voorwaarden niet heeft overtreden en dat er op die grond geen reden is voor een bevel tot verpleging wel een relevante maar geen doorslaggevende factor. Het hof acht van meer bepalende betekenis dat de reclassering het nodig heeft geoordeeld om de uitlatingen en/of de gedragingen van de vrouw op 10 februari 2012 bij de politie te melden vanuit haar kennelijke vrees dat de vrouw zich op enigerlei wijze wel (met geweld) rechtstreeks tot de man en de kinderen zou richten en dat de politie in reactie op deze melding het nodig heeft gevonden om de man en de kinderen (alsmede de ouders van de man) onder politiebegeleiding en -bescherming uit hun woning te halen en elders onder te brengen. Reclassering en politie hebben gereageerd op de uitlatingen/gedragingen van de vrouw vanuit hun bekendheid met haar eerdere gedragingen en vinden aldus hun grond in de eerdere gedragingen van de vrouw waarvoor zij ook strafrechtelijk veroordeeld is. Het hof acht voldoende aannemelijk dat een en ander grote impact heeft (gehad) op de man en de kinderen.
5.14
Uit de verdere stukken in het dossier blijkt naar het oordeel van het hof afdoende dat de houding van de vrouw jegens de man en de kinderen weinig veranderd is, dat sprake is van een hoog recidivegevaar en dat het toekomstbeeld somber is. Dit komt het meest duidelijk naar voren in de faxbrief van het OM van 25 oktober 2012 aan de advocaat van de man waarin de OvJ ingaat op een aantal overwegingen van de rechtbank van de beschikking van 6 maart 2012 waarbij bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven. Zo heeft de rechtbank, aldus voornoemde brief, overwogen dat de nog immer intense haat- en wraakgevoelens jegens haar ex-partner en de boosheid op haar kinderen een rode draad is in de behandeling van de vrouw. Uit de recent opgemaakte deskundigenrapportages (NIFP) blijkt dat bij de vrouw, naast de (eerder bekende) borderlinepersoonlijkheidsstoornis, sprake is van een ernstige en hardnekkige waanstoornis, die zonder behandeling niet milder wordt of dooft. Het recidiverisico op hernieuwde stalking is hoog en ook zwaarder geweld tegen haar ex-man, ex-schoonvader en de kinderen kan allerminst worden uitgesloten. De prognose is volgens de deskundigen somber. Op basis van deze uitkomsten heeft de rechtbank geconcludeerd dat een hoog tot zeer hoog beveiligingsniveau nodig is naast een hoge zorgintensiteit.
5.15
In het licht van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof aannemelijk dat de uitlatingen en gedragingen van de vrouw op 10 februari 2012 een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan het gevoel van lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw. Dit terwijl juist die verbondenheid, ontstaan door het huwelijk, één van de voornaamste gronden is voor de alimentatieplicht. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, is het hof dan ook van oordeel dat van de man in redelijkheid niet meer gevergd kan worden dat hij een bijdrage levert aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw omdat door haar kwetsende en grievende gedrag jegens hem van lotsverbondenheid geen sprake meer is. De rechtbank heeft op goede gronden de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op nihil gesteld.
5.16
Het hof neemt aan dat het gedrag van de vrouw wordt veroorzaakt door haar psychische stoornis(sen), maar dit maakt niet dat haar gedrag daardoor verontschuldigbaar is. Ook wanneer wordt aangenomen dat de vrouw, zoals van haar verlangd mag worden, alles in het werk stelt om haar gedrag te veranderen dan wel in te perken door adequate hulpverlening (gedwongen) te accepteren, verandert dit niets aan de enorme impact die haar gedragingen op de man en de kinderen hebben gehad en nog hebben en dat haar gedragingen/uitlatingen niet passen bij haar verzoek om handhaving van een bedrag aan partneralimentatie.
* de behoefte
5.17
Nu er geen nieuwe bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vastgesteld wordt, behoeven de stellingen van partijen over de behoefte en behoeftigheid van de vrouw en de ingangsdatum van de eventuele verlaging van de partneralimentatie geen bespreking meer.
* de ingangsdatum van de nihilstelling
5.18
Het hof heeft geoordeeld dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw op 10 februari 2012 is geëindigd. Daaruit vloeit voort dat de vrouw de nadien van de man ontvangen partneralimentatie zonder recht of titel heeft verkregen en rust op haar de verplichting deze als onverschuldigd betaald aan hem terug te betalen. De
omstandigheid dat de man zijn wijzigingsverzoek eerst op 26 november 2012 heeft
ingediend als ook de omstandigheid dat hij de bij beschikking van 30 november 2010 vastgestelde partneralimentatie mogelijk tot de door de rechtbank bepaalde datum van nihilstelling, 9 september 2013, heeft betaald en de vrouw deze heeft aangewend om te voorzien in de kosten van haar levensonderhoud, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
5.19
Het hof geeft de man wel in overweging dat het de behandeling van de vrouw ten goede kan komen wanneer hij afziet van terugvordering van de onverschuldigd betaalde
partneralimentatie. In dat kader wijst het hof er op dat de vrouw, ook nu de onderlinge
lotsverbondenheid vanuit het huwelijk is vervallen, de moeder blijft van hun beider kinderen
en dat partijen op die wijze nog altijd aan elkaar verbonden zijn.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen behoudens voor zover het de datum van nihilstelling betreft die door het hof op 10 februari 2012 zal worden gesteld.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 9 september 2013 voor zover het betreft de daarbij uitgesproken ingangsdatum van de nihilstelling, en opnieuw beslissende, bepaalt de uitkering met ingang van 10 februari 2012 op nihil;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 9 september 2013 voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, voorzitter, mr. G.M. van der Meer en mr. G.K. Schipmölder, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 oktober 2014.