In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2014 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling voor een jaar werd verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend voor zes maanden. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
De moeder was in eerste aanleg al onder toezicht gesteld, en de ondertoezichtstelling was meerdere keren verlengd. De stichting had de machtiging gekregen om de minderjarige uit huis te plaatsen vanwege ernstige zorgen over haar welzijn, waaronder huiselijk geweld en een onveilige thuissituatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2014 werd duidelijk dat de moeder weliswaar stappen had gezet naar een stabiele woonomgeving, maar dat er nog onvoldoende basis was om de minderjarige bij haar te laten wonen. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden, mede door haar verleden en de problematiek waarmee zij te maken had.
Het hof concludeerde dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de moeder af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de minderjarige, die bovengemiddelde opvoedingscapaciteiten vereist.