In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2014 een eindarrest gewezen na een tussenarrest van 15 juli 2014. De zaak betreft een hoger beroep van een appellante die de beëindiging van een bestaande huursituatie vorderde, waarbij studenten kamers in een woning huurden. Het hof heeft in het tussenarrest een uitleg gegeven van de splitsingsakte, waarin werd gesteld dat de woning niet in kamers verhuurd mag worden, maar dat de hoofdhuurder zelf in de woning moet blijven wonen. De appellante vorderde dat de huidige verhuursituatie, die in strijd was met deze uitleg, beëindigd zou worden. Tijdens de comparitie van partijen werd besproken dat de huidige bewoners mogelijk in de woning konden blijven, mits de hoofdhuurder de woning zelf ook bewoont. Het hof oordeelde dat de vordering tot beëindiging van de huursituatie toewijsbaar was, maar gaf de geïntimeerden een termijn van zes maanden om de situatie in overeenstemming te brengen met de splitsingsakte. Tevens werd een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, tot een maximum van € 25.000,-. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland voor zover in conventie gewezen en veroordeelde de geïntimeerden in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.