ECLI:NL:GHARL:2014:7943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
200.154.765
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter-commissaris bij inname van paspoort van gefailleerde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland om een bevel tot afgifte van het paspoort van de gefailleerde [appellant] te geven. De rechtbank had op 1 juli 2014, verbeterd op 11 augustus 2014, bevolen dat [appellant] zijn paspoort aan de curator moest afgeven. [appellant] ging in hoger beroep tegen dit bevel, stellende dat de rechtbank daartoe niet bevoegd was en dat uitsluitend de rechter-commissaris deze bevoegdheid had. Het hof oordeelde dat de rechtbank inderdaad onbevoegd was om het bevel te geven, omdat de Faillissementswet en de Paspoortwet bepalen dat de inname van een paspoort enkel door de rechter-commissaris kan plaatsvinden. Het hof vernietigde het bevel van de rechtbank en de herstelbeschikking, en veroordeelde de curator in de kosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt de scheiding van bevoegdheden tussen de rechtbank en de rechter-commissaris in faillissementszaken, en bevestigt dat de rechter-commissaris de enige is die bevoegd is om een paspoort van een gefailleerde in te nemen. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in gevallen waar de rechten van gefailleerden in het geding zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.154.765
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/13/759 F)
beschikking van de eerste civiele kamer van 16 oktober 2014
inzake
[appellant],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [Plaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. R. van Manen.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij bevel van 1 juli 2014, verbeterd bij beschikking van 11 augustus 2014, heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de afgifte bevolen van het paspoort van [appellant] aan de curator, mr. J.A.A. Boers, advocaat te Veenendaal. Het hof verwijst naar voornoemd bevel en beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 27 augustus 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd bevel, verbeterd bij beschikking van
11 augustus 2014, en heeft hij het hof verzocht zijn beroep gegrond te verklaren, het bevel van de rechtbank inzake de afgifte van zijn paspoort te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het bevel tot afgifte af te wijzen, althans te bevelen dat eerder gegeven bevel met onmiddellijke ingang wordt opgeheven, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van het verweerschrift van 6 oktober 2014 (ter griffie ingekomen op 7 oktober 2014), waarin de curator het hof verzoekt het bevel van de rechtbank te bekrachtigen en alle grieven van [appellant] af te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014, waarbij [appellant] niet is verschenen. Namens hem heeft mr. Van Manen het woord gevoerd. Tevens is verschenen de curator.
2.4
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Van Manen zich gelet op het tijdstip van indiening van het verweerschrift met producties op het standpunt gesteld dat deze stukken geen onderdeel mogen uitmaken van het procesdossier.
Mr. Van Manen stelt dat zij de producties niet kende en dat zij door de late ontvangst van het verweerschrift met producties niet in de gelegenheid is geweest om deze met [appellant] te bespreken.
Na een korte schorsing heeft het hof beslist dat van het verweerschrift van de curator wel kennis wordt genomen, maar van de daarbij gevoegde producties niet. Daartoe heeft het hof in aanmerking genomen dat de curator in de oproepingsbrief van het hof van 27 augustus 2014 de gelegenheid is geboden om ‘overige relevante bescheiden
tijdigvoor de mondelinge behandeling aan het hof toe te zenden’. In aanmerking genomen het feit dat [appellant] in detentie verblijft, heeft de curator, door slechts twee dagen voor de mondelinge behandeling in hoger beroep een groot aantal producties naar het hof en de advocaat van [appellant] te sturen, het mr. Van Manen feitelijk onmogelijk gemaakt om die stukken nog voor de zitting bij het hof met [appellant] te bespreken.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1949, is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 juli 2013, hersteld bij vonnis van 18 juli 2013, in staat van faillissement verklaard. Deze vonnissen zijn door dit hof bij arrest van 15 augustus 2013 bekrachtigd. Bij beschikking van 27 juli 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bevolen dat [appellant] in verzekerde bewaring zal worden gesteld in het Huis van bewaring te Utrecht, of in een ander huis van bewaring. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd bij beschikking van 20 februari 2014. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 27 juni 2014 het door [appellant] ingestelde cassatieberoep verworpen.
Eerder al, op 8 mei 2014, was [appellant] op grond van een op 18 maart 2014 uitgebracht Europees arrestatiebevel door de Spaanse justitie in verzekerde bewaring gesteld en vervolgens aan Nederland uitgeleverd.
3.2
Op 1 juli 2014 heeft de curator de rechter-commissaris in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verzocht te bewerkstelligen dat [appellant] zijn paspoort aan de curator zou afgeven, omdat de curator vreesde dat [appellant] naar het buitenland zal vertrekken zodra hij uit de penitentiaire inrichting wordt ontslagen. De rechter-commissaris heeft de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de curator in te willigen.
De rechtbank heeft bij bevel van 1 juli 2014, verbeterd op 11 augustus 2014, de afgifte bevolen van het paspoort van [appellant] aan de curator.
3.3
Allereerst dient in hoger beroep te worden onderzocht wat de grondslag is van het door de rechtbank gegeven bevel tot afgifte van het paspoort van [appellant] aan de curator. [appellant] stelt, kort gezegd, dat daarvoor geen wettelijke basis bestond en dat daarom het bevel van de rechtbank van 1 juli 2014, hersteld bij beschikking van 11 augustus 2014, moet worden vernietigd. De curator heeft te dien aanzien aangevoerd dat, nu het niet gaat om de weigering of de vervallenverklaring van het paspoort van [appellant] als bedoeld in artikel 19 van de Paspoortwet, maar om de afgifte van het paspoort van [appellant] op grond van artikel 91 van de Faillissementswet (hierna: Fw), niet met zekerheid kan gezegd worden dat uitsluitend de rechter-commissaris bevoegd is tot inname van het paspoort. Daarnaast kan volgens de curator de rechtbank - indien de gefailleerde de uit de wet voortvloeiende verplichtingen in verband met zijn faillissement niet nakomt - op grond van artikel 87 e.v. Fw zwaardere pressiemiddelen opleggen aan de gefailleerde dan de inname van een paspoort. Om die reden zou de rechtbank volgens de curator (ook) op grond van artikel 87 Fw de afgifte van het paspoort kunnen bevelen.
3.4
Het hof overweegt dat de vierde afdeling van de eerste titel Fw een aantal bepalingen bevat, welke er toe strekken om medewerking van de gefailleerde te verzekeren aan het beheer en de vereffening van de faillissementsboedel door de curator. Teneinde de gefailleerde daartoe beschikbaar te houden voor de curator, is in artikel 91 Fw bepaald dat de gefailleerde zonder toestemming van de rechter-commissaris zijn woonplaats niet mag verlaten. De bepaling van artikel 91 Fw moet gelet op het systeem van de wet in nauwe samenhang met artikel 52 Paspoortwet juncto artikel 19 en 25 Paspoortwet worden gelezen.
Artikel 19 Paspoortwet bepaalt dat “weigering of vervallenverklaring (van een paspoort, opmerking hof) kan geschieden op verzoek van de rechter-commissaris, indien de betrokken persoon in staat van faillissement verkeert (….)”. Artikel 52 Paspoortwet bepaalt dat een reisdocument kan worden ingehouden door de autoriteiten, bedoeld in de artikelen 18 en 19 op het moment dat zij het verzoek doen ingevolge artikel 25, eerste lid.
Op grond van deze bepalingen is het hof van oordeel dat niet de rechtbank, maar uitsluitend de rechter-commissaris bevoegd is tot inname van het paspoort van de gefailleerde.
Nu de faillissementswet bovendien een uitgebalanceerd stelsel bevat van bevoegdheden en rechtsmiddelen, ligt het niet in de rede dat de rechtbank op grond van artikel 87 Fw (ook) bevoegd zou zijn de afgifte van een paspoort te bevelen. Artikel 87 Fw geeft de rechtbank de bevoegdheid om te bevelen dat een failliet in verzekerde bewaring wordt gesteld, maar niet tevens de bevoegdheid om het paspoort in te houden. Conform het doel en strekking, het systeem van de wet en de heersende opvatting in literatuur en de jurisprudentie, wordt artikel 91 Fw door het hof zo uitgelegd dat uitsluitend de rechter-commissaris op basis van dat artikel (en de Paspoortwet) het paspoort kan innemen en dat de failliet daartegen (of tegen de weigering tot teruggave van het paspoort) op grond van artikel 67 Fw hoger beroep kan instellen bij de rechtbank.
3.5 De slotsom moet dan ook zijn dat de rechtbank niet bevoegd was om het door [appellant] bestreden bevel van 1 juli 2014, hersteld bij beschikking van 11 augustus 2014, te geven en dat het aan de rechter-commissaris was voorbehouden om het paspoort in te nemen.
Omdat de rechtbank daartoe niet bevoegd was, acht het hof zich in hoger beroep ook niet bevoegd om dat bevel te geven.
3.6
Nu het hof oordeelt dat het bestreden bevel door de rechtbank Midden-Nederland onbevoegd is gegeven, ligt de vraag voor of het hof bevoegd is om in hoger beroep van het geschil kennis te nemen. Nu het hier gaat om een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland en de Faillissementswet hoger beroep in dit geval niet uitsluit en op grond van artikel 358 Rv hoger beroep mogelijk is, acht het hof zich in deze wel bevoegd om van dit hoger beroep kennis te nemen. Het hof constateert dat [appellant] tijdig, want binnen de in artikel 358 lid 2 Rv genoemde termijn van drie maanden, hoger beroep heeft ingesteld.
3.7
Op grond van het voorgaande zal het hof het bevel van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 juli 2014 en de (herstel)beschikking van 11 augustus 2014 vernietigen. Voorts zal het hof de curator als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van beide instanties, zoals hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt het bevel van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 juli 2014 en de (herstel)beschikking van 11 augustus 2014;
veroordeelt de curator in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil en wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 308,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.C. Frankena, A.R. van der Winkel en L.M. Croes, en is bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer ondertekend door de jongste raadsheer, en op 16 oktober 2014 en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.