ECLI:NL:GHARL:2014:8180

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
200.137.724-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing en zorgregeling voor minderjarige na verhuizing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toestemming voor verhuizing van de moeder met haar minderjarige kind en de zorgregeling tussen de ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de verhuizing van de moeder naar [woonplaats 2] zonder zijn toestemming. Het hof had eerder op 15 april 2014 een tussenbeschikking gegeven en verzocht om een raadsrapport over de opvoedingssituatie van het kind. Uit het raadsrapport bleek dat de opvoedingsomgeving bij de moeder in [woonplaats 2] het beste zou zijn voor het kind, ondanks de verhuizing die zonder toestemming van de vader had plaatsgevonden.

Het hof overwoog dat de verhuizing verstrekkende gevolgen had voor het kind, zoals het verlies van zijn vertrouwde omgeving en het contact met zijn vader. De moeder had echter alternatieven geboden om de gevolgen van de verhuizing voor de omgang te verzachten. Het hof concludeerde dat het belang van het kind voorop staat en dat het niet in zijn belang is om opnieuw te verhuizen. De moeder had inmiddels een stabiele opvoedingssituatie gecreëerd en het kind functioneerde goed in zijn nieuwe omgeving.

De beslissing van het hof was dat de moeder met het kind in [woonplaats 2] mocht blijven wonen en dat de zorgregeling tussen de ouders werd vastgesteld. De ouders kwamen overeen dat het kind eenmaal in de twee weken het weekend bij de vader zou verblijven, met specifieke afspraken over het halen en brengen van het kind. Het hof benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders in het belang van het kind en gaf aan dat bemiddeling door een derde wenselijk zou zijn. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en opnieuw beslist over de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.724/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/139238/FA RK 13-369)
beschikking van de familiekamer van 23 oktober 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.R. van der Veen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. Staal-Olislaegers, kantoorhoudend te Winschoten.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 15 april 2014 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Na de tussenbeschikking zijn bij het hof binnengekomen:
- een brief van 8 augustus 2014, met als bijlage het raadsrapport van 8 augustus 2014, van de raad;
- een brief met bijlagen van 16 september 2014 van mr. Staal-Olislaegers.
1.3
Op 30 september 2014 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is mevrouw [X] verschenen.
1.4
Ter zitting heeft het hof de moeder verzocht om het hof binnen een week na de mondelinge behandeling te berichten of haar werkgever het haar toestaat om op de vrijdagmiddag waarop de omgang tussen de vader en [kind] aanvangt eerder te stoppen met werken, zodat zij [kind] om 15.15 uur uit school naar zijn vader kan brengen. De vader is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk drie dagen na ontvangst van de stukken van de moeder daarop schriftelijk te reageren. Bij brief van 9 oktober 2014 heeft de moeder meegedeeld dat zij van haar werkgever de toezegging heeft gekregen dat zij vanaf 15 november 2014 op de vrijdagen waarop de reguliere omgangsweekenden plaatsvinden (en niet de extra vrijdagen tijdens bijvoorbeeld de schoolvakanties), eerder kan stoppen met werken. Voorts heeft de moeder voorgesteld dat zij [kind] op de vrijdag naar de vader brengt en dat de vader [kind] op de zondag weer terugbrengt naar de moeder. Eventueel zou de moeder het ene omgangsweekend [kind] kunnen halen en brengen en de vader het andere omgangsweekend. Bij nader inzien vindt de moeder het beter voor [kind] dat hij van deur tot deur wordt gebracht.
Van de zijde van de vader is geen reactie op de brief van 9 oktober 2014 van de moeder binnengekomen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof verwijst naar de inhoud van de tussenbeschikking van 15 april 2014.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het hoofdverblijf van [kind]. Blijkens het raadsrapport van 8 augustus 2014 is de raad van mening dat de opvoedingsomgeving van de moeder in [woonplaats 2] het meeste tegemoet komt aan de belangen van [kind] en dat het hoofdverblijf van [kind] bij de moeder dient te blijven.
2.3
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van het verzoek van de vader om te bepalen dat het de moeder wordt verboden om tezamen met [kind] naar [woonplaats 2] te verhuizen.
2.4
Het hof rekent het de moeder zwaar aan dat zij het recht in eigen hand heeft genomen en zonder toestemming van de gezaghebbende vader en zonder de onherroepelijke toestemming van de rechter af te wachten, is verhuisd. Dat haar toenmalige advocaat haar dat zou hebben geadviseerd, doet daaraan niet af, nu zij daarin als ouder een eigen verantwoordelijkheid heeft. De verhuizing naar [woonplaats 2] heeft verstrekkende gevolgen gehad voor [kind]. Hij is uit zijn vertrouwde omgeving gehaald, heeft van school moeten wisselen, vriendjes moeten opgeven en is op ruime afstand van zijn vader komen te wonen waardoor het contact met deze minder is geworden. Ook familie ziet hij minder vaak. De lange reis die [kind] in een omgangsweekend tweemaal dient te maken, vormt een belasting voor hem. Naar het oordeel van het hof is de noodzaak van de verhuizing onvoldoende aannemelijk geworden. Dat de moeder wilde samenwonen met haar huidige partner en zij een baan kreeg aangeboden in [woonplaats 2], acht het hof daartoe in dit geval onvoldoende. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze relatie nog behoorlijk pril was. Niet, althans onvoldoende, aannemelijk is geworden dat de relatie tussen de moeder en haar huidige partner op het moment van de verhuizing bestendig was.
2.5
Het hof dient evenwel in hoger beroep het voorliggende verzoek ex nunc te toetsen, te weten aan de hand van de feiten en omstandigheden die zich thans voordoen. Daarbij ziet het hof zich thans gesteld voor het feit dat [kind] met zijn moeder inmiddels ruim anderhalf jaar in [woonplaats 2] woont. Voor zover de vader heeft aangevoerd dat het niet goed gaat met [kind] in de thuissituatie bij de moeder in [woonplaats 2], is dat niet aannemelijk geworden. Weliswaar had [kind] in eerste instantie moeite met de verhuizing, maar uit het raadsrapport komt naar voren dat hij inmiddels zijn draai heeft gevonden. Uit dit rapport blijkt dat [kind] volgens de school goed functioneert en vriendjes heeft. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat soms ook een vriendje bij hem thuis komt spelen. Voor zover de vader heeft gesteld dat [kind] op school wordt gepest, is dat niet aannemelijk geworden. Weliswaar heeft onlangs een voorval op de buitenschoolse opvang plaatsgevonden, waarbij [kind] door een ander kind met een potlood in zijn rug is geprikt, maar naar het oordeel van het hof kan daaruit niet worden afgeleid dat [kind] op school wordt gepest. Bovendien blijkt uit de brief van de leerkracht van [kind] enkel dat hij in het begin veel moeite had om vriendjes te maken. [kind] vertoonde extreem stoer gedrag, wat niet goed viel bij zijn klasgenootjes. De leerkracht heeft in de brief tevens aangegeven dat de klasgenoten van [kind] nu graag met hem spelen en dat hij goed op zijn plek zit in de klas. Voorts blijkt uit het raadsrapport dat [kind] baat heeft bij het duidelijke en stabiele opvoedingsklimaat dat de moeder hem biedt.
2.6
Gebleken is dat de moeder alternatieven heeft geboden om de gevolgen van de verhuizing voor de omgang tussen de vader en [kind] te verzachten. Hoewel [kind] zijn vader in een omgangsweekend als gevolg van de reistijd minder ziet dan voorheen, brengt [kind] de schoolvakanties die korter dan een week duren volledig bij de vader door. Naar het oordeel van het hof heeft de verhuizing dan ook geen substantiële negatieve gevolgen voor de (kwaliteit van de) contacten tussen de vader en [kind]. Hoewel het valt te betreuren dat de vader niet meer bij de school van [kind] kan binnenlopen of bij een voetbalwedstrijd van [kind] aan de kant kan staan, maakt dat het oordeel niet anders.
2.7
Het hof is met de raad van oordeel dat het niet in het belang van [kind] is om zijn huidige woonplaats opnieuw te veranderen. Na een moeilijke tijd van gewenning functioneert [kind] nu goed in de opvoedingssituatie bij de moeder in [woonplaats 2]. [kind] heeft aan de raad verteld dat het hem niet uitmaakt waar hij woont, als de ouders maar geen ruzie meer maken. Blijkens het raadsrapport is [kind] zich zeer bewust van de spanningen tussen de ouders en wil hij deze oplossen. [kind] lijkt vanuit zijn loyaliteit naar beide ouders tegengestelde signalen af te geven, die vervolgens door hen worden uitvergroot. Doordat de ouders niet met elkaar communiceren, wordt er door hen beide veel geloof gehecht aan hetgeen [kind] hen vertelt of anderszins uit over de opvoedingssituatie bij de ander. [kind] voelt zich echter bij zowel de moeder als de vader veilig. Volgens de raad is het mogelijk dat [kind] zorgsignalen over de ene ouder aan de andere ouder afgeeft, wat onder meer wordt veroorzaakt doordat de ouders niet met elkaar communiceren. De raad heeft aangegeven dat het spanningsveld tussen de ouders nog steeds voelbaar is voor [kind], indien hij weer naar [woonplaats 1] zou verhuizen. Het hof onderschrijft deze visie van de raad. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof met de raad van oordeel dat een eventuele verhuizing naar [woonplaats 1] niet een oplossing is voor de problematiek tussen de ouders, maar slechts een verplaatsing daarvan.
2.8
Alle belangen en omstandigheden van dit geval tegen elkaar afwegende, waarbij het belang van [kind] centraal staat, maar waarbij ook andere belangen moeten worden afgewogen, is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om met [kind] in [woonplaats 2] te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een gedwongen terugverhuizing van de moeder en [kind] naar [woonplaats 1]. Hoewel het hof de moeder haar handelswijze zwaar aanrekent, is dit gelet op alle overige belangen en omstandigheden niet van doorslaggevende betekenis. Weliswaar heeft het hof begrip voor de frustratie van de vader hierover, maar dit kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof is derhalve van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de vader om te bepalen dat het de moeder wordt verboden om tezamen met [kind] naar [woonplaats 2] te verhuizen, terecht heeft afgewezen.
2.9
De vader heeft subsidiair verzocht het hoofdverblijf van [kind] bij hem te bepalen. Op grond van het voorgaande is het hof tevens van oordeel dat het hoofdverblijf bij de moeder dient te blijven, aangezien niet is gebleken dat zwaarwegende belangen van [kind] zich verzetten tegen een langer (hoofd)verblijf bij de moeder.
2.1
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof als volgt. De ouders zijn het erover eens dat [kind] eenmaal in de twee weken het weekend bij de vader verblijft. Nu de moeder heeft aangegeven dat zij vanaf 15 november 2014 op de vrijdag, waarop de reguliere omgangsweekenden plaatsvinden, eerder kan stoppen met werken, zal het hof bepalen dat de moeder [kind] op vrijdagmiddag uit school naar de vader brengt. Gedurende de periode tot 15 november 2014 dient de moeder om 17.00 uur met [kind] te vertrekken. De ouders hebben afgesproken dat [kind] op zondagavond tot 16.00 uur bij de vader verblijft. Mede gelet op het feit dat de moeder zonder toestemming van de vader en zonder de onherroepelijke toestemming van de rechter met [kind] is verhuisd alsmede dat de vader daardoor wordt belast met een lange reistijd om [kind] te kunnen zien, acht het hof het in dit geval redelijk dat de moeder tot 1 januari 2015 volledig zal zorgdragen voor het halen en brengen van [kind] en dat de vader vanaf die datum ook een deel daarvan voor zijn rekening neemt. Naar het oordeel van het hof is het redelijk dat de vader [kind] vanaf 1 januari 2015 op zondagmiddag om 17.15 bij hotel [Y] te [plaats] brengt, waar de moeder hem op dat tijdstip ophaalt. Overigens staat het de ouders vrij om in goed overleg andere afspraken op dit punt te maken; doen zij dat niet, dan geldt deze door het hof te bepalen regeling.
2.11
De ouders zijn het erover eens dat [kind] de schoolvakanties die een week of korter duren, bij de vader zal doorbrengen. De vakanties die langer dan een week duren, zullen bij helfte worden verdeeld. De kerstvakantie zal zo worden verdeeld dat de ene ouder [kind] bij zich heeft tijdens (onder meer) de kerstdagen en de andere ouder tijdens (onder meer) oud- en nieuwjaarsdag en dit jaarlijks wisselend. Daarbij geldt dezelfde haal- en brengregeling als hierboven aangegeven.
2.12
Het hof wenst op te merken dat de ouders er verstandig aan doen - in het belang van [kind] - om hun onderlinge verstandhouding en communicatie met behulp van een derde te verbeteren. Wellicht brengt de duidelijkheid van deze beslissing de ouders hiertoe een stap in de goede richting. Hoe zeer het hof ook begrip heeft voor de frustratie van de vader over de situatie, het hof geeft hem dringend in overweging de bemiddeling van een derde te aanvaarden, dit in het belang van [kind].
2.13
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als hierna vermeld.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 augustus 2013 voor zover het de beslissing omtrent de zorgregeling betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt in verband met de zorgregeling van een weekend in de veertien dagen tussen de vader en de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum], dat:
- de moeder [kind] in de omgangsweekenden gedurende de periode tot 15 november 2014 op vrijdag naar de vader in [woonplaats 1] brengt, waarbij zij om 17.00 uur met [kind] zal vertrekken;
- de moeder [kind] in de omgangsweekenden gedurende de periode vanaf 15 november 2014 op vrijdagmiddag uit school naar de vader in [woonplaats 1] brengt;
- de moeder [kind] gedurende de periode tot 1 januari 2015 op zondagmiddag om 16.00 uur bij de vader ophaalt;
- de vader [kind] gedurende de periode vanaf 1 januari 2015 op zondagmiddag om 17.15 uur bij hotel [Y] te [plaats] brengt, waar de moeder [kind] op dat tijdstip zal ophalen;
- [kind] bij de vader zal zijn in de schoolvakanties die een week of korter duren; de vakanties die langer dan een week duren zullen bij helfte worden verdeeld, met dien verstande dat de kerstvakantie zo zal worden verdeeld dat de ene ouder [kind] bij zich heeft tijdens (onder meer) de kerstdagen en de andere ouder tijdens (onder meer) oud- en nieuwjaarsdag en dit jaarlijks wisselend. Daarbij geldt dezelfde haal- en brengregeling als hierboven aangegeven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 augustus 2013 voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G. Jonkman en
mr. H.J. de Ruijter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 oktober 2014 in bijzijn van de griffier.