ECLI:NL:GHARL:2014:826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
200.130.612
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en nieuwe richtlijnen zonder zorgkorting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De man en de vrouw, die in 2006 zijn gescheiden, hebben samen een kind, geboren in 1999, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. In het echtscheidingsconvenant van 10 maart 2006 is overeengekomen dat de man op dat moment geen kinderalimentatie kon betalen, maar dat hij in de toekomst, indien zijn financiële situatie zou verbeteren, hierover in onderhandeling zou treden met de vrouw. De man heeft in de procedure aangevoerd dat zijn financiële situatie is gewijzigd en dat hij niet in staat is om de eerder vastgestelde bijdrage van € 273,- per maand te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds 8 november 2012 een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, waardoor een herbeoordeling van de behoefte en de draagkracht van de man gerechtvaardigd is.

Het hof heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 193,- per maand, rekening houdend met het inkomen van de man en de zorgkorting. De man heeft echter betoogd dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage te betalen. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld over verschillende perioden en geconcludeerd dat hij van 8 november 2012 tot 15 augustus 2013 voldoende draagkracht had om in de behoefte van het kind te voorzien. Vanaf 15 augustus 2013 heeft het hof echter vastgesteld dat de man geen draagkracht heeft om de volledige behoefte te dekken, maar heeft hij wel een minimale bijdrage van € 25,- per maand vastgesteld. De bestreden beschikking van de rechtbank is vernietigd en de man is verplicht gesteld om de vastgestelde bedragen te betalen, met de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Zwolle
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.130.612
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 132942)
beschikking van de familiekamer van 6 februari 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. U. Ugur te Hengelo (Ov),
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Hermans te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 april 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 juli 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 4 oktober 2013;
- een brief van mr. Hermans van 13 november 2013 met bijlagen, ingekomen op 14 november 2013;
- een journaalbericht van mr. Ugur van 18 november 2013 met bijlagen, ingekomen op 19 november 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2013 met een video conference verbinding vanuit Zwolle met Arnhem plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 27 april 2006 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [het kind], geboren op [geboortedatum]1999, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
In artikel 2.4 van het echtscheidingsconvenant van 10 maart 2006 zij partijen het volgende overeengekomen:
Partijen erkennen over en weer dat er thans geen ruimte bestaat aan de zijde van de man om enig bedrag aan kinderalimentatie te voldoen. Mocht de financiële ruimte zich in de toekomst wel voordoen, dan zullen partijen met elkaar in onderhandeling treden over de hoogte van de mogelijk te betalen kinderalimentatie.
3.4
De man woont samen met zijn nieuwe partner, die in eigen levensonderhoud voorziet.
Het belastbare loon van de man uit arbeid bedraagt blijkens de jaaropgave 2012 € 26.244,- in 2012 en blijkens de jaaropgave 2012 uit een werkloosheidsuitkering € 746,- in dat jaar, te verminderen met de bijdragen in de premie zorgverzekeringswet van € 1.790,- per jaar. De man ontvangt blijkens de uitkeringsspecificaties van Randstad vanaf medio augustus 2013, van week 34 tot en met week 44, een Ziektewet-uitkering van € 350,18 bruto per week, te vermeerderen met vakantietoeslag.
3.5
De lasten van de man bedragen per maand:
- € 350,- aan huur tot 15 augustus 2013;
- € 100,- aan premie basisverzekering ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 49,- per maand voor een alleenstaande in 2012 en € 35,- in 2013.
3.6
De vrouw vormt met [het kind] een gezin. Zij werkt parttime bij [X] te [woonplaats] en ontvangt een aanvullende bijstandsuitkering van de gemeente [woonplaats].
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van [het kind]. De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking die bijdrage met ingang van 8 november 2012 vastgesteld op € 273,- per maand, in de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof - samengevat - de bestreden beschikking te vernietigen, de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.3
Nadat de bestreden beschikking is gegeven zijn de financiële omstandigheden gewijzigd. Partijen zijn het erover eens dat deze gewijzigde omstandigheden mede aan de beslissing ten grondslag moeten worden gelegd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Nu tussen partijen niet in geschil is dat zich sinds 8 november 2012 een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, is een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht gerechtvaardigd.
5.2
De man betwist dat de behoefte van [het kind] € 310,- per maand bedraagt. Hij stelt dat het netto gezinsinkomen in 2006 € 18.945,- per jaar bedroeg. Hieruit blijkt, aldus de man, dat de behoefte van [het kind] van € 310,- per maand niet volgt uit het netto gezinsinkomen.
5.3
Het hof hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" voor 2006 die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Werkgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Werkgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van het huwelijk dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat hoger is.
5.4
Partijen zijn in 2005 uit elkaar gegaan. De vrouw genoot, zo heeft zij ter mondelinge behandeling bij dit hof verklaard, aan het einde van het huwelijk in 2005 geen inkomsten. In 2006 ontving zij een bijstandsuitkering. Het gezamenlijk netto gezinsinkomen op basis van het inkomen van de man bedroeg ten tijde van het huwelijk € 1.530,- per maand. Op basis van de overgelegde jaaropgaven 2012, bedroeg het netto inkomen van de man € 1.599,- per maand in 2012. Nu het inkomen van de man in 2012 het eerdere netto gezinsinkomen overstijgt, berekent het hof de behoefte van [het kind] op basis van dit latere inkomen met ingang van 2012 op € 193,- per maand. Vanaf 15 augustus 2013 (waarover hierna meer) strekt op deze behoefte het kindgebonden budget van € 104,- per maand in mindering, zodat een behoefte van € 89,- resteert.
5.5
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te betalen. De vrouw betwist dat.
5.6
Bij de berekening van de draagkracht van de man onderscheidt het hof de volgende perioden:
I van 8 november 2012 tot 15 augustus 2013;
II van 15 augustus 2013 tot 1 september 2013, en
III vanaf 1 september 2013.
Overeenkomstig de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen zal het hof voor periode I de draagkracht van de man op de bij aanvang gebruikelijke wijze berekenen.
In periode II zijn de volgende omstandigheden gewijzigd:
* de man is gaan samenwonen;
* de omgangsregeling tussen de man en [het kind] is uitgebreid naar 2 dagen per week;
* de man is ziek geworden en ontving in dat verband een Ziektewet-uitkering;
* de arbeidsovereenkomst van de man is geëindigd per 31 augustus 2013.
Uit doelmatigheidsoverwegingen laat het hof de gewijzigde omstandigheden in periode III al tot uitdrukking komen in een berekening met ingang van 15 augustus 2013, zodat voor periode II en III zal worden volstaan met één draagkrachtberekening en aparte draagkrachtberekening voor periode III achterwege blijft. Deze berekening zal zowel voor de vaststelling van de behoefte als de draagkracht overeenkomstig de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen als opgenomen in het Rapport Alimentatienormen met bijlagen van juli 2013.
5.7
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
Draagkracht periode I
5.8
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man op basis van de jaaropgaven 2012 houdt het hof rekening met de verschuldigde premieheffing, de inkomstenbelasting en de door werkgever en uitkeringsinstantie afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.9
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] betreft, houdt het hof evenals de rechtbank rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70.
5.1
Tot 15 augustus 2013 houdt het hof evenals de rechtbank geen rekening met kosten voor een omgangsregeling tussen de man en [het kind], nu de man geen grieven tegen de rekenwijze van de rechtbank op dit punt heeft gericht.
5.11
Het betoog van de man dat hij reeds vanaf 8 november 2012 geen draagkracht heeft omdat hij ten gevolge van loonbeslag maandelijks niet meer te besteden heeft dan bijstandsniveau, faalt. Ten aanzien van deze maandlast stelt het hof voorop dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter, maar alleen goed gemotiveerd, buiten beschouwing kan laten. In aanmerking genomen dat de huwelijkse schulden die de man op zich heeft genomen in 2006 € 37.000,- bedroegen, heeft de man -zijn inkomen over die jaren in aanmerking genomen- niet de mogelijkheid gehad deze schulden volledig af te lossen. Het hof zal dan ook rekening houden met de noodzakelijke kosten en aflossing van (huwelijkse) schulden zoals door de man begroot op € 258,- per maand. Met overige kosten van schulden en aflossingen ter zake houdt het hof geen rekening, omdat de noodzaak daarvan tegenover de betwisting door de vrouw niet is komen vast te staan.
5.12
Tot 15 augustus 2013 houdt het hof verder rekening met een huur van € 350,- per maand.
5.13
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man van 8 november 2012 tot 15 augustus 2013 voldoende draagkracht om in de behoefte van [het kind] van € 193,- per maand te voorzien.
Draagkracht periode II
5.14
Vanaf 15 augustus 2013 houdt het hof, voor zover de gezamenlijke draagkracht daartoe de mogelijkheid biedt, rekening met zorgkorting van 25% van de behoefte (€ 19,- per maand), zoals door de man is verzocht, nu als onbetwist vaststaat dat [het kind] gemiddeld twee dagen per week bij de man verblijft.
5.15
Het netto besteedbaar inkomen van zowel de man als de vrouw is lager dan € 1.250,-. Het hof overweegt, in aansluiting op de aanbevelingen van het Rapport Alimentatienormen met bijlagen van juli 2013, dat de man en de vrouw beiden kunnen worden geacht een minimale draagkracht te hebben van € 25,- om in de behoefte van [het kind] te voorzien. De kosten van de niet vermijdbare en niet verwijtbare huwelijkse schuld in aanmerking genomen, heeft de man geen draagkracht. Gelet op het tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien is er geen ruimte voor toepassing van de zorgkorting.
5.16
Nu de man, op het moment dat een minimale bijdrage ter sprake werd gebracht, niet heeft betoogd dat hij niet in staat zou zijn om een minimale bijdrage van € 25,- per maand te voldoen, zal het hof met ingang van die datum bepalen dat de man met € 25,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].
5.17
Nu de grieven deels slagen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
5.18
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

6.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft twee berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 24 april 2013 en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw van 8 november 2012 tot 15 augustus 2013 € 193,- per maand dient te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind];
bepaalt de man vanaf 15 augustus 2013 met € 25,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind], de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, M.P. den Hollander en A. Roelvink-Verhoeff, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 6 februari 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.