ECLI:NL:GHARL:2014:8466

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
200.155.318-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake contact- en straatverbod in een vechtscheiding met stalking en mishandeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, waarin een contact- en straatverbod tegen haar was opgelegd. De vrouw, appellante, had een relatie met de man, geïntimeerde, met wie zij een minderjarige dochter heeft. De man en zijn nieuwe partner, geïntimeerde 2, vorderden in kort geding een straat- en contactverbod tegen de vrouw, na een reeks van incidenten waarbij de vrouw de man had bedreigd en mishandeld. De rechtbank had de vorderingen van de man en zijn partner grotendeels toegewezen, met enkele beperkingen.

In hoger beroep voerde de vrouw aan dat de opgelegde maatregelen onterecht waren en dat zij geen gevaar vormde. Het hof oordeelde echter dat de vrouw in eerdere incidenten, waaronder stalking en bedreiging, een bedreiging voor de man en zijn nieuwe partner had gevormd. Het hof bevestigde dat de vrouw na een incident op 1 juni 2014 meerdere doodsbedreigingen had geuit en dat er voldoende grond was voor de opgelegde maatregelen.

Het hof concludeerde dat de grieven van de vrouw falen en dat het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De vrouw werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 4 november 2014 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.155.318/01
(zaaknummerrolnummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen
C/18/149878 / KG ZA 14-206)
arrest van de tweede kamer van 04 november 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna
de vrouw,
advocaat: mr. C. Kamp-Wiggers, kantoorhoudend te Leek,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats 2], [land],
hierna:
de man;,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats 2], [land],
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk (ook) te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 8 augustus 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 september 2014 (met grieven en producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van de vrouw luidt:
"(
…) om het vonnis van de Kort Gedingrechter van 8 augustus 2014 te vernietigen, althans zodanige beslissingen te nemen als uw Gerechtshof in goede justitie vermoge te behagen."

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van genoemd vonnis van 8 augustus 2014 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten luiden als volgt.
3.1.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op
[geboortedatum] te [geboorteplaats] de thans nog minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]) geboren. De man heeft [minderjarige] erkend.
3.1.2
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Zij is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
3.1.3
De man heeft nu een relatie met [geïntimeerde 2], met wie hij ook samenwoont.
3.1.4
[geïntimeerde 2] heeft op 2 juni 2014 tegen de vrouw aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd op 1 juni 2014. [geïntimeerde 2] heeft blijkens het proces-verbaal van aangifte onder meer verklaard:

Al scheldend kwam ze mijn kant op gelopen en op een gegeven moment stond [appellante] voor mij in de hal van de woning. (…) Ik zag dat ze met haar vuist een slaande beweging maakte. Ik voelde dat [appellante] mij een vuist slag gaf op mijn rechteroog. (...) Ik voelde dat ze mij schopte met haar voet op mijn linker boven been. (...) ik hoorde dat ze riep: “Vieze vuile kanker hoer, jij bent dood, hartstikke dood, morgen ben je aan de beurt.” Terwijl ze dit riep zag ik dat ze met haar vinger van rechts naar links langs haar keel streek.
3.1.5
De man heeft op 10 juli 2014 tegen de vrouw aangifte gedaan van onder meer stalking, het vals beschuldigen en het doen aangaan van een strafblad door het planten van drugs. Het proces-verbaal van deze aangifte luidt voor zover van belang als volgt:

0p dinsdag 8 juli2014 reedt ik (...) in de richting van [land]. Ik reed naar [X] toe om daar goederen te leveren. Toen ik onderweg was, dit was omstreeks 10:30 uur, zag ik ongeveer 8 km voordat ik bij [X] in mijn spiegel dat mijn ex [appellante] achter mij reed in haar auto (...). Ik (...) ben doorgereden naar mijn klant naar [X]. Bij deze klant heb ik de vrachtwagen aan de achterzijde geparkeerd. De vrachtwagen is dan niet meer zichtbaar vanaf de openbare weg. (...) Ik heb toen mijn spullen gelost toen ik in het restaurant stond van mijn afleveradres. Ik stond daar toen te praten met de eigenaar toen ik ineens dezelfde auto van mijn ex [appellante] voorbij zag rijden. Ik zag dat [appellante] ook in de auto reed en dat zij aan het telefoneren was. Ik ben toen binnendoor naar de vrachtwagen gelopen. Toen ik de vrachtwagen kon zien zag ik in hetzelfde ogenblik dat mijn ex achter de vrachtwagen langs reed. Ik zag dat zij mij zag en ik keek haar in de ogen aan. Op dat moment liep ik naar de achterzijde van de vrachtwagen. Ik zag toen dat zij verderop in de straat stil stond. Op dat moment wilde ik niet meer bij de vrachtwagen weg want ik was bang dat zij er mee zou rommelen. (...) ik ben toen aangehouden en de vrachtwagen is ook onderzocht. Hierbij hebben ze ongeveer 20 gram amfetamine aangetroffen in de cabine. Ik weet niet hoe dit daar is gekomen maar ik weet wel dat [appellante] wel gelegenheid heeft gehad om dit daar neer te leggen. Ik heb getankt in [geboorteplaats] bij [Y] en heb gelost in [X] zonder de vrachtwagen af te sluiten. Ik ben de reservesleutel van de vrachtwagen kwijt. Ook al toen [appellante] nog toegang had tot de zaak. Daarnaast hebben ze mijn huis is [woonplaats 2] ook nog over de kop gehaald in hun zoektocht naar drugs. Daar is niets aangetroffen. (...) [appellante] heeft op dinsdag 8 juli 2014 omstreeks 10:48 uur met een medewerker van mij gebeld om te vragen wat mijn eerste afleveradres is in [land]. Dus zij heeft mij willens en wetens hier in willen luizen. [appellante] is op 8 juli 2014 ook tegelijkertijd met mij verhoort in [X]. Zij heeft tegenover de duitse politie toen verklaard dat ik al 4 jaar lang op dinsdag drugs smokkel naar [plaats 1] en dat ik de opbrengsten daarvan op mijn zakelijke rekening stort.
3.1.6
Op 12 juli 2014 heeft de man jegens de vrouw aangifte gedaan van bedreiging. In het proces-verbaal van aangifte wordt onder meer vermeld:

Op zaterdag 12 juli 2014 omstreeks 09:30 uur was ik in [woonplaats 1] om mijn dochter [minderjarige] op te halen. (…) Toen ik [minderjarige] in de auto zette liep [appellante] achter mij langs en fluisterde tegen mij “Je weet wat er nou gebeurt he je gaat dood?” Hierna stond ze schuin achter het huis. Niemand kon haar verder zien en toen zag ik dat ze een kill beweging maakte. ik zag dat ze met haar rechter hand langs haar hals een snij beweging maakte. ik voelde me hier niet prettig bij en het beangstigd me aangezien ik haar er ook nog wel voor aan zie. (...) ‘S Avonds rond 19:20 uur bracht ik [minderjarige] weer naar huis. Toen ik tussen [plaats 2] en [woonplaats 1] reed zag ik in mijn achteruitkijkspiegel [appellante] rijden in een zwarte golf (...) ik zie dat [appellante] me aan het filmen is. Ik laat het gas los en [appellante] rijdt me voorbij. Ik zie dat [appellante] met haar vinger een afkeurende beweging maakte.”
3.1.7
Tussen de man en de vrouw heeft al eerder een kortgedingprocedure plaatsgevonden over de omgang tussen de man en [minderjarige]. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 18 juli 2014 in deze procedure vonnis gewezen. In dit vonnis is onder meer overwogen:

Uit de standpunten van partijen blijkt dat de communicatie tussen partijen ernstig is verstoord. Om de onderlinge communicatie te verbeteren en daarmee het vertrouwen in elkaar te vergroten hebben partijen aangegeven deel te willen nemen aan het traject Ouderschap Na Scheiding van Elker.(…) In afwachting van de resultaten in het ONS-traject zijn partijen een voorlopige contactregeling overeengekomen (...). De voorzieningenrechter zal de contactregeling overeenkomstig vaststellen en gaat er daarbij vanuit dat partijen, ondersteund door het ONS-traject, in staat zijn om aansluitend aan voormelde regeling in onderling overleg vervolgafspraken te maken, resulterend in een reguliere omgangsregeling tussen de man en [minderjarige]. (…) Nu partijen onderling tot overeenstemming zijn gekomen over de omgangsregeling, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
3.1.8
Het door de vrouw ingestelde hoger beroep tegen deze beslissing is, naar het hof ambtshalve bekend is, bij arrest van 7 oktober 2014 (zaaknummer gerechtshof 200.153.387) bij gebrek aan belang verworpen.
Het geschil in eerste aanleg
3.2
De man en [geïntimeerde 2] hebben kortgezegd onder verbeurte van dwangsommen een straat- en contactverbod gevorderd, alsmede veroordeling tot nakoming van de overeengekomen omgangsregeling. De voorzieningenrechter heeft die vorderingen goeddeels toegewezen, met beperkingen ten aanzien van de omvang en duur van de opgelegde verboden, alsmede de hoogte en het maximum van de dwangsommen. Het gevorderde contactverbod ten aanzien van de man is afgewezen.
3.3
Het hof zal hierna bij de behandeling van de grieven de door de vrouw gebruikte nummering hanteren, onder de aantekening dat twee daarvan met 4 zijn aangeduid.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.Het straatverbod en het contactverbod (grief 1 en grief 3)

4.1
De vrouw voert aan dat het enige relevante feit dat de man en [geïntimeerde 2] hebben aangevoerd ter onderbouwing van het gevraagde straatverbod is, dat de vrouw op
1 juni 2014 fysiek geweld heeft gebruikt en dat zij toen bedreigingen heeft geuit. Het hof constateert dat deze klacht is gebaseerd op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak.
De voorzieningenrechter heeft in haar beoordeling ook, en op goede gronden, betrokken dat de vrouw na het incident van 1 juni meerdere doodsbedreigingen aan het adres van de man heeft geuit.
4.2
De vrouw bestrijdt verder dat een straatverbod gerechtvaardigd wordt door het feit dat zij geen concreet belang heeft om zich in de door de voorzieningenrechter genoemde straten op te houden. Ook dit onderdeel van de grief berust op onjuiste lezing van de bestreden uitspraak. De voorzieningenrechter heeft namelijk – opnieuw: op goede gronden - een belangenafweging gemaakt, waarbij zij het belang van de man en [geïntimeerde 2] bij de gevraagde maatregel heeft afgewogen tegen het belang dat de vrouw erbij heeft om niet in haar bewegingsvrijheid te worden beperkt. Dat laatste is van geen gewicht omdat de vrouw– zoals zij in de grief zelf benadrukt – er geen belang bij heeft zich in de bewuste straten op te houden.
4.3
Voor zover de vrouw heeft bedoeld zich op dezelfde gronden te keren tegen het contactverbod dat haar ten aanzien van [geïntimeerde 2] is opgelegd (zie de toelichting op de grieven onder 11), deelt die klacht het lot van de klacht tegen het straatverbod. Ook hier wordt door de vrouw zelf immers benadrukt dat zij er geen enkel belang bij heeft om met [geïntimeerde 2] contact op te nemen.
4.4
De grieven falen.

5.De opgelegde dwangsom (grief 2 en grief 4, pagina 11)

5.1
De vrouw betoogt dat zij zich ook aan een straat- en contactverbod zou houden als geen dwangsommen zouden zijn opgelegd. In het licht van hetgeen in dit kort geding omtrent het aanhoudend agressieve gedrag van de vrouw aannemelijk is geworden, acht het hof dat echter zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet aannemelijk.
5.2
Het feit dat de vrouw een inkomen ‘ver beneden bijstandsniveau heeft en geen vermogen heeft’ is zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – geen reden om de boete in enig opzicht te matigen.
5.3
Ook deze grief faalt.

6.De omgangsregeling (grief 4 op pagina 7 e.v.; grief 4 op pagina 10 e.v.)

6.1
De vrouw volhardt met haar laatste grief in het verweer tegen de gevraagde beslissing ter zake van een omgangsregeling met [minderjarige].
6.2
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat de bestaande regeling tussen partijen is overeengekomen, en dat de vrouw zich ook nu nog op het standpunt stelt dat zij een omgangsregeling tussen hun dochter en de man niet wil tegenhouden. Zij merkt zelfs op dat afspraken over omgang gedurende ochtenden of middagen gewoon in overleg gemaakt kunnen worden, en dat die afspraken altijd goed zijn nageleefd. De vrouw voert niets aan dat erop wijst dat de omgang tussen de man en hun dochter in enig opzicht tekortschiet.
Zij herhaalt slechts dat – naar zij al langere tijd zegt te hebben geweten - de man in drugs handelt, en dat hij haar in het verleden heeft mishandeld en niet naar [minderjarige] heeft omgekeken. De vrouw onderbouwt echter niet dat de door haar gestelde drugshandel en mishandelingen uit het verleden voor de beoordeling van de huidige omgang van belang zijn. Partijen zijn immers uit elkaar, zij hebben over de omgang afspraken gemaakt, en die omgang verloopt kennelijk goed op de momenten dat deze plaatsvindt. Evenmin maakt de vrouw duidelijk waarom, en in welk opzicht, enige desinteresse van de man in [minderjarige] in het verleden in de weg zou kunnen staan aan de omgang die hij al enige tijd juist wel met haar nastreeft.
6.3
Voor zover het gaat om gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan nadat partijen een omgangsregeling waren overeengekomen, is de toelichting beperkt tot twee incidenten waarvan het belang tegen het licht van het voorgaande onvoldoende valt in te zien: dat de man op enig moment te hard heeft gereden in het gezelschap van zijn dochter (wat uiteraard onverstandig is) en dat de politie 20 gram amfetamine in zijn vrachtwagen heeft aangetroffen.
6.4
De grote spanningen die in deze ‘vechtscheiding’ zijn opgetreden, en waar de vrouw ook een beroep op doet, kunnen wel schadelijk zijn voor [minderjarige]. Daarmee is over het belang van beperking van de omgangsregeling echter nog niets gezegd. Integendeel, een goede en fatsoenlijk uitgevoerde omgangsregeling kan juist helpen om de nadelige gevolgen van de echtscheiding te beperken. Dat is zeker het geval in een situatie als deze, waarin de omgang tussen vader en dochter op zichzelf goed verloopt. Met hetgeen de vrouw aanvoert, wordt dat eerder onderschreven dan bestreden. Zij benadrukt bijvoorbeeld terecht dat partijen het verstandig achten om het project Ouderschap Na Scheiding (ONS) bij Elker te volgen. Zoals de vrouw zelf opmerkt, is het doel daarvan om de mogelijk schadelijke gevolgen van de scheiding voor [minderjarige] te beteugelen door begeleid overleg en onderlinge samenwerking tussen haar ouders. Van de zijde van de vrouw is niets aangevoerd dat in dat opzicht niettemin tot terughoudendheid dwingt. Meer in het bijzonder voert zij niet aan dat de man zijn recht op omgang, of die omgang zelf, als machtsmiddel gebruikt in hun onderlinge strijd. De stukken geven eerder de indruk dat de man probeert de voorkomen dat zijn dochter een pion wordt in een dergelijk machtsspel.
6.5
Een en ander komt erop neer dat [minderjarige] erbij is gebaat dat gedurende het traject bij Elker op basis van duidelijke afspraken omgang met haar vader plaatsvindt, en dat beide partijen van dat belang doordrongen zijn.
6.6
De laatste grief mist dus eveneens doel.

7.Slotsom

8. De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Het hof zal de vrouw als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de man en [geïntimeerde 2] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
- griffierecht
- getuigentaxen
- kosten deskundigenbericht
totaal verschotten
0,00
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: II
1 punt x € 894,-
894,-

9.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de Noord-Nederland, locatie Groningen van 8 augustus 2014;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man en [geïntimeerde 2] vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 308,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. W. Breemhaar en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 november 2014.