ECLI:NL:GHARL:2014:8515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
21-006605-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was aangeklaagd voor seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter, met verschillende tenlasteleggingen die betrekking hadden op handelingen die tussen 2007 en 2012 zouden hebben plaatsgevonden. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken.

Tijdens de zitting op 23 oktober 2014 heeft het hof het dossier bestudeerd en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar stonden, wat leidde tot een situatie waarin het hof niet tot een overtuigende conclusie kon komen over de schuld van de verdachte. De regel dat bij twijfel in het voordeel van de verdachte moet worden beslist, was hier van toepassing.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 7.500,00 had geëist, werd eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de tenlasteleggingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006605-13
Uitspraak d.d.: 6 november 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 30 juli 2013 met parketnummer 06-940486-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr I.E. Leenhouwers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 18 september 2007 tot 18 september 2009 te Sinderen, gemeente Oude IJsselstreek, in ieder geval in Nederland, met [aangeefster], geboortedatum [geboortedatum], handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], te weten
- het brengen van zijn penis en/of zijn vingers en/of zijn tong tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of
- het zich door die [aangeefster] over zijn penis heen laten urineren en/of
- het betasten van en/of likken aan de borsten van die [aangeefster], terwijl die [aangeefster] toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
2.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 18 september 2009 tot en met 14 november 2012 te Sinderen, gemeente Oude IJsselstreek, in ieder geval in Nederland, met [aangeefster], geboortedatum [geboortedatum], buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], te weten
- het brengen van zijn penis en/of zijn vingers en/of zijn tong tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of
- het zich door die [aangeefster] over zijn penis heen laten urineren en/of
- het betasten van en/of likken aan de borsten van die [aangeefster], terwijl die [aangeefster] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt;
3.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 18 september 2007 tot en met 14 november 2012 te Sinderen, gemeente Oude IJsselstreek, in ieder geval in Nederland, met zijn minderjarige stiefdochter [aangeefster], geboortedatum [geboortedatum], ontucht heeft gepleegd, bestaande uit
- het met zijn penis en/of zijn vingers en/of zijn tong betasten van de vagina van die [aangeefster] en/of
- het zich door die [aangeefster] over zijn penis heen laten urineren en/of
- het betasten van en/of likken aan de borsten van die [aangeefster].
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de inhoud van het dossier niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte zich aan het tenlastegelegde heeft schuldiggemaakt. Zoals zowel in eerste aanleg als bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, staan aangeefster en verdachte in hun verklaringen lijnrecht tegenover elkaar.
Beide partijen hebben een geheel andere lezing omtrent de feitelijke gang van zaken en het hof kan op grond van de stukken van het dossier niet vaststellen welke van beide lezingen uiteindelijk als waarheid moet worden aanvaard.
In een dergelijk geval geldt de regel dat de beslissing bij twijfel moet uitvallen in het voordeel van de verdachte.
Die regel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van aangeefster minder geloof verdient dan dat van de verdachte, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of de aan verdachte verweten gedragingen bewijsbaar en daarmee ook strafbaar zijn, éérst moet worden vastgesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. Zoals gezegd komt het hof niet tot die slotsom.
Daarbij is van belang dat, naar het oordeel van het hof, in het dossier niet voldoende van de verklaring van aangeefster onafhankelijke feiten en omstandigheden als steunbewijs aanwezig zijn, die het hof tot een andere beslissing zouden kunnen brengen.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00. De benadeelde is in deze vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr R. van den Heuvel en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr C.J. Broersma, griffier,
en op 6 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr F.G. Bauduin is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.