ECLI:NL:GHARL:2014:8546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
200.149.301-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over de goederen van een minderjarige met verstandelijke beperking

In deze zaak hebben de ouders van de minderjarige [minderjarige 1] een verzoek ingediend tot opheffing van de onderbewindstelling van hun dochter. De onderbewindstelling was ingesteld op 23 maart 2010, omdat [minderjarige 1] op dat moment niet in staat was om haar eigen financiële zaken te beheren. De kantonrechter had in een eerdere beschikking van 11 februari 2014 de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot opheffing van het bewind, wat hen ertoe bracht om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft op 4 november 2014 de zaak behandeld en vastgesteld dat de ouders, evenals [minderjarige 1] zelf, gerechtigd zijn om het verzoek tot opheffing in te dienen. Het hof oordeelde dat de ouders ontvankelijk zijn in hun verzoek, in tegenstelling tot de eerdere beslissing van de kantonrechter.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2014 is uitvoerig gesproken over de noodzaak van het bewind. De ouders hebben betoogd dat [minderjarige 1], die functioneert op het niveau van een zesjarige, goed wordt begeleid en dat er geen risico op financieel misbruik is. Het hof heeft vastgesteld dat de financiële zaken van [minderjarige 1] goed worden beheerd en dat de noodzaak voor het voortduren van het bewind niet meer aanwezig is. Het hof heeft daarom besloten om het bewind op te heffen met ingang van de datum van de bestreden beschikking, 11 februari 2014.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland wordt vernietigd voor zover deze de ouders niet-ontvankelijk verklaarde in hun verzoek. Het hof heeft de ouders in hun verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van [minderjarige 1] in het gelijk gesteld, en het bewind is opgeheven. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de rechters de zaak in het openbaar hebben behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.301/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 292076 EK VERZ 10-10319)
beschikking van de familiekamer van 4 november 2014
inzake
[vader],
verder te noemen: de vader,
[moeder],
verder te noemen: de moeder,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden wonende te [A], en
[minderjarige 1],
verder te noemen: [minderjarige 1],
verblijvende te [B],
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Koel, kantoorhoudende te Hoogeveen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[bewindvoerder] B.V.,
kantoorhoudende te [C],
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter, locatie Assen, van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 mei 2014, zijn de ouders
en [minderjarige 1] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het bewind over de goederen van [minderjarige 1] op te heffen.
2.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 16 juni 2014 een brief van 13 juni 2014, alsmede op 10 september 2014 een brief van
9 september 2014 (telkens) van de bewindvoerder;
- op verzoek van het hof, op 18 september 2014 een faxbericht van 18 september 2014 van mr. Koel met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat. Namens [bewindvoerder] B.V. is met kennisgeving aan het hof niemand verschenen.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof binnengekomen een journaalbericht van mr. Koel van 6 oktober 2014 met bijlage.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders hebben op 18 december 2009 de rechtbank verzocht een mentorschap in te stellen ten behoeve van hun dochter [minderjarige 1] ([minderjarige 1]), geboren te [D] [in] 1988, alsmede de goederen die (zullen) toebehoren aan [minderjarige 1] onder bewind te stellen onder benoeming van de ouders tot respectievelijk mentoren alsmede bewindvoerders. Deze verzoeken zijn toegewezen bij beschikking van 23 maart 2010.
3.3
Bij brief van 17 juni 2010 hebben de ouders een verzoek ingediend tot opheffing
van het bewind over de goederen van [minderjarige 1]. Bij brief van 23 november 2012 hebben zij,
op verzoek van de rechtbank (sector kanton) van 13 november 2012 hun verzoek gewijzigd, in die zin dat zij hebben verzocht te worden ontslagen als bewindvoerders. Eerst op
9 december 2013 - derhalve bijna drie en half jaar na het verzoek van de ouders - heeft een zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden. Desgevraagd hebben de ouders de kantonrechter bij brief van 17 december 2013 bericht dat zij hun verzoek tot opheffing van de onderbewindstelling handhaven.
Bij brief van 18 januari 2014 heeft ook [minderjarige 1] de kantonrechter verzocht om de onderbewindstelling op te heffen.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 11 februari 2014 heeft de kantonrechter, locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland, de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek, het verzoek van [minderjarige 1] tot opheffing van het bewind afgewezen, de ouders als bewindvoerders ontslagen en (ambtshalve) [bewindvoerder] B.V. benoemd tot nieuwe bewindvoerder.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ter zitting van het hof op 23 september 2014 is uitgebreid gesproken over de voor- en nadelen van een bewind over de goederen, dan wel een deel van de goederen die (zullen) toebehoren aan [minderjarige 1] en de omstandigheden die daar al dan niet toe nopen. Partijen zijn, gelet op hetgeen op die zitting naar voren is gekomen, in de gelegenheid gesteld om zich - binnen twee weken na de zitting - schriftelijk uit te laten over (de handhaving van) het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen, dan wel een deel van die goederen die (zullen) toebehoren aan [minderjarige 1].
4.2
Bij brief van 6 oktober 2014, overgelegd bij journaalbericht van 6 oktober 2014, heeft mr. Koel laten weten dat de ouders en [minderjarige 1] besloten hebben om, om redenen als nader toegelicht in voornoemde brief, hun verzoek tot volledige opheffing van de bewindvoering
te handhaven.
De ontvankelijkheid
4.3
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ouders, gelet op artikel 1:449 lid 2 BW (oud), niet behoren tot de categorie van personen of instellingen die een verzoek tot opheffing van het bewind kunnen indienen.
4.4
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW, zoals dat geldt vanaf 1 januari 2014, kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432 eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve. Op grond van artikel 1:432 lid 1 BW, zoals dat geldt vanaf 1 januari 2014, kan de instelling van het bewind (onder meer) worden verzocht door de rechthebbende en zijn bloedverwanten in de rechte lijn.
4.5
De ouders zijn op grond van voornoemde artikelen, evenals [minderjarige 1] zelf, gerechtigd
om opheffing van de onderbewindstelling te verzoeken. Het hof is dan ook, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de ouders in hun verzoek tot opheffing van de onderbewindstelling van [minderjarige 1] ontvankelijk zijn. De beschikking van de kantonrechter komt dan ook reeds hierom voor vernietiging op dit punt in aanmerking.
Ten aanzien van het bewind
4.6
De ouders van [minderjarige 1], alsmede [minderjarige 1] zelf, stellen zich - kort gezegd - op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot opheffing van de onderbewindstelling heeft afgewezen.
4.7
De ouders van [minderjarige 1] hebben ter zitting van het hof naar voren gebracht dat [minderjarige 1], die verstandelijk op het niveau van een kind van zes jaar oud functioneert, een Wajong-uitkering ontvangt en geen eigen vermogen heeft. [minderjarige 1] heeft geen pinpas en/of pincode in haar bezit. De ouders beheren de financiële zaken van [minderjarige 1]. [minderjarige 1] krijgt van de instelling waar zij verblijft € 3,-- zakgeld per week. Ze koopt hiervan eenmaal per week drinken en een zakje chips tijdens haar sportmoment en koopt soms een DVD of een CD. Hiervoor vraagt ze altijd eerst toestemming aan haar ouders of aan haar begeleiders in de instelling. [minderjarige 1] heeft nog nooit een aankoop gedaan zonder dit van te voren te vragen. Eerder zal zij nog een keer extra om toestemming vragen. [minderjarige 1] heeft een mobiele telefoon met een prepaidkaart, waar zij ontzettend zuinig mee omgaat. De financiën van [minderjarige 1] zijn helemaal ingekaderd en beschermd. In de instelling heeft [minderjarige 1] altijd begeleiding en is zij vrijwel nooit alleen, waardoor het gevaar van misbruik op financieel gebied minimaal is, aldus de ouders. De ouders hebben toentertijd een bewindvoering verzocht omdat [minderjarige 1] op het punt stond om te verhuizen vanuit haar ouderlijk huis naar een begeleide woonvorm. Voor zowel de ouders als [minderjarige 1] was dat een grote stap en de ouders meenden er goed aan te doen om zowel een mentorschap als een bewindvoering in te stellen. Inmiddels blijkt dat de begeleiding van [minderjarige 1] uitstekend verloopt en [minderjarige 1] voldoende bescherming geniet.
De ouders beschouwen het als grievend dat de kantonrechter hen verwijt dat zij geen rekening en verantwoording hebben ingediend en ambtshalve is overgegaan tot benoeming van een nieuwe bewindvoerder. In afwachting van een beslissing op hun verzoek tot opheffing van het bewind hebben de ouders gewacht met het indienen van de gevraagde beschrijving van de goederen, terwijl de ouders ook nimmer zijn gerappelleerd om alsnog rekening en verantwoording af te leggen. Als de rechtbank dat had verzocht, waren zij daar zeker per ommegaande toe overgegaan.
4.8
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de financiële zaken van [minderjarige 1], (ook) nu zij in een instelling verblijft, goed lopen. Voorts is gebleken dat de kansen
op misbruik op financieel gebied minimaal zijn. Het hof ziet dan ook geen noodzaak (meer) voor het laten voortduren van de onderbewindstelling. Het hof zal, in aanmerking nemend de buitengewoon ongelukkige loop van omstandigheden waarbij eerst ruim drie en half jaar later op het verzoek van de ouders en [minderjarige 1] is beslist, uit praktische overwegingen het ingestelde bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [minderjarige 1] met ingang van de datum van de bestreden beschikking opheffen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de kantonrechter de ouders ambtshalve vrijstelling zal verlenen van de jaarlijkse verplichting om periodieke rekening en verantwoording te zijnen overstaan af te leggen voor de periode dat sprake was van een bewind.
Ten overvloede merkt het hof op dat uit het hiervoor overwogene volgt dat de taak van [bewindvoerder] BV nimmer is aangevangen.

5.De slotsom

5.1
Gelet op het vorenoverwogene, zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 februari 2014, voor zover daarbij de ouders niet ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek en voor zover deze beschikking ziet op de periode vanaf 11 februari 2014;
en in zoverre opnieuw beslissende: heft op het op 23 maart 2010 ingestelde bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [minderjarige 1], geboren [in] 1988 te [D], met ingang van 11 februari 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, voorzitter, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. P.J. Landman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
4 november 2014 in bijzijn van de griffier.