ECLI:NL:GHARL:2014:8586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
200.144.181-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkracht van de man in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2013 aangevochten, waarin de alimentatie voor de kinderen was vastgesteld. De vrouw verzocht om de alimentatie te verhogen naar € 134,63 per kind per maand, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, geen advocaat had en geen verweerschrift indiende. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2014 was de vrouw niet verschenen, maar haar advocaat was wel aanwezig.

Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, aangezien daartegen geen grieven waren ingediend. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld, waarbij het inkomen van de man uit een WW-uitkering als uitgangspunt werd genomen. De vrouw had gesteld dat de man verwijtbaar inkomensverlies had, maar het hof volgde haar hierin niet. De man had een herplaatsingstraject doorlopen zonder passende functie te vinden, en het hof oordeelde dat er geen sprake was van verwijtbare werkloosheid.

Wat betreft de woonlasten van de man oordeelde het hof dat deze geen aanleiding gaven om af te wijken van de alimentatierichtlijnen. De vrouw had aangevoerd dat de man fiscaal voordeel genoot voor de kosten van de kinderen, wat het hof bevestigde. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatie vastgesteld op € 111,- per kind per maand, met ingang van 1 augustus 2013, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.144.181/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, C/18/142515/ FA RK 13-1748)
beschikking van de familiekamer van 9 oktober 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Henkelman, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
in hoger beroep zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 december 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 maart 2014, waarin de vrouw heeft verzocht om - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van 24 december 2013 voor het bestreden deel te vernietigen, althans die beschikking te wijzigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie af te wijzen, althans - met inachtneming van de door de vrouw aangevoerde grieven en gegevens - deze bijdrage op € 134,63 per kind per maand te stellen, althans op een zodanige bijdrage en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens;
- een brief van mr. Henkelman van 26 maart 2014 met bijlage, ingekomen op 27 maart 2014;
- een journaalbericht van mr. Henkelman van 17 juli 2014 met bijlagen, ingekomen op 18 juli 2014.
2.2
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de man geen verweerschrift ingediend. De man heeft ter zitting van het hof mondeling verweer gevoerd.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 29 juli 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de advocaat van de vrouw en de man. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vrouw niet ter zitting van het hof verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank onder 'Vaststaande feiten' hier over, aangezien daartegen geen grief is gericht.

4.De motivering van de beslissing

De draagkracht van de man
Het inkomen
4.1
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat er aan de zijde van de man sprake is van verwijtbaar inkomensverlies, volgt het hof haar daarin niet. Het hof overweegt dat dit standpunt geen steun vindt in de door de man overgelegde stukken, waaronder de stukken betreffende het herplaatsingstraject dat hij heeft doorlopen bij zijn voormalige werkgever. Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting van het hof naar voren is gekomen, is gebleken dat de man een langdurig en intensief traject heeft doorlopen. Daarbij is geen passende functie voor hem gevonden. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de man een hem door zijn werkgever geboden opleiding verwijtbaar heeft afgebroken, vindt dit standpunt zijn weerlegging in de door de man overgelegde stukken van het UWV. Daaruit blijkt dat hem niet werd toegestaan deze opleiding met behoud van WW-uitkering te volgen. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de man heeft nagelaten te solliciteren op een passende functie binnen het bedrijf waar zij zelf werkzaam is, overweegt het hof dat de man onweersproken heeft gesteld dat dit een ICT-functie op HBO-niveau betrof voor welk type functie en voor welk niveau hij in het kader van het herplaatsingtraject is gekeurd en ongeschikt is bevonden. Daarnaast wijst het feit dat aan de man een WW-uitkering is toegekend er eveneens op dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Het hof is aldus van oordeel dat bij de bestreden beschikking terecht is uitgegaan van het inkomen van de man uit de WW-uitkering.
De woonlasten
4.2
Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ter zake van de woonlasten van de man geeft naar het oordeel van het hof geen aanleiding om af te wijken van de alimentatierichtlijnen en - in plaats van het forfaitaire bedrag - bij het bepalen van de draagkracht van de man zijn feitelijke (lagere) woonlasten in aanmerking te nemen. De door de vrouw aangevoerde argumenten en de door haar aangehaalde consequenties van het hanteren van een forfaitair bedrag zijn inherent aan het systeem van de huidige alimentatierichtlijnen. Dat de ouders gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om geheel in de behoefte van de kinderen te voorzien en dat de man door het hanteren van het forfait feitelijk méér ruimte overhoudt dan de vrouw, vormen op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien geen grond voor een afwijking van de richtlijn.
Het fiscaal voordeel
4.3
De vrouw heeft gesteld dat de man aanspraak maakt op fiscaal voordeel ter zake van de kosten van de kinderen en dat hiermee rekening gehouden dient te worden bij het bepalen van de door hem te betalen bijdrage. Zij berekent het bedrag aan fiscaal voordeel voor drie kinderen op totaal € 110,- per maand.
4.4
Nu de man het standpunt van de vrouw niet heeft betwist en hij ter zitting heeft meegedeeld dat hij aanspraak maakt op het fiscaal voordeel en dat tot op heden ook heeft gerealiseerd, ziet het hof aanleiding de bij de bestreden beschikking gemaakte berekening van de door de man te betalen bijdrage op dit punt aan te passen.
De berekening
4.5
Het hof neemt conform hetgeen de vrouw heeft gesteld en de man niet heeft weersproken in aanmerking dat de man aanspraak maakt op fiscaal voordeel ter hoogte van in totaal € 110,- per maand. De man heeft aldus per 1 augustus 2013 - overeenkomstig de berekening in de bestreden beschikking - € 222,- + € 110,- = € 332,- per maand oftewel afgerond € 111,- per kind per maand beschikbaar voor kinderalimentatie. Vanaf 1 januari 2015 vervalt het fiscaal voordeel van € 110,- per maand.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen. Er zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 december 2013;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 16 december 2008 en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren [in] 2001 in de gemeente [C], [minderjarige 2], geboren [in] 2002 in de gemeente [D], en [minderjarige 3], geboren [in] 2002 in de gemeente [E], met ingang van 1 augustus 2013 op € 111,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, voorzitter, mr. W. Foppen en
mr. H. van Lokven-van der Meer, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 9 oktober 2014.