Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Ten aanzien van de feiten
Beschlussvan het Oberlandesgericht afgewezen, waarmee het oordeel van het Landgericht onherroepelijk is geworden.
3.Het internationale karakter van de zaak.
4.De beoordeling van de grieven
grief I in principaal appel. [appellante] heeft betoogd dat zij uitsluitend met [dochtervennootschap] zaken heeft gedaan. De reden van haar betoog was vooral daarin gelegen dat zij haar gepretendeerde vordering op [dochtervennootschap] wilde verrekenen met de openstaande facturen voor de levering van Grossbogen. In haar laatste akte erkent [appellante] dat de achterliggende reden voor het voeren van dit verweer is komen te ontvallen na de beslissing van het Oberlandesgericht [Y]. Mede gelet op het intrekken van het verjaringsverweer dat [appellante] had tegen de subsidiaire grondslag – cessie ter incasso van de vordering van [dochtervennootschap] – is het belang aan deze grief grotendeels komen te ontvallen. Immers, de leveringen en de niet-betaling van de Grossbogen staan vast, [appellante] betwist uitsluitend dat [geïntimeerde] haar directe wederpartij was. De grief is in wezen nog slechts van belang voor de vraag of de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] toepasselijk zijn.
grieven in incidenteel appelgaan ervan uit dat [geïntimeerde] recht zou hebben op een integrale vergoeding van al haar kosten, ongeacht of die in de pre-processuele fase zijn gemaakt dan wel gedurende het proces, een en ander gebaseerd op het hiervoor onder 2.7 aangehaalde artikel 10.4 van de algemene voorwaarden.
rief I in incidenteel appelkeert zich tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Volgens [geïntimeerde] zijn er wel degelijk (interne) incassowerkzaamheden geweest en dient [appellante] deze volledig te betalen gelet op het bepaalde in artikel 10.4 van de algemene voorwaarden.
grief II in incidenteel appelwil appellante eerst tevergeefs ingang doen vinden dat de rechtbank - en het hof - gehouden zou zijn tot vergoeding van de integrale advocaatkosten. Die stelling faalt op grond van hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen. Subsidiair betoogt [geïntimeerde] dat de rechtbank en het hof dienen af te wijken van het liquidatietarief en bovenop de vergoeding conform het tarief een bedrag van 15% van de hoofdsom moeten toekennen, omdat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld en misbruik heeft gemaakt van procesrecht omdat zij een bevoegdheidsincident heeft opgeworpen en in hoger beroep een verjaringsverweer heeft gevoerd.