Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de appellante, die eerder door de rechtbank Noord-Nederland niet-ontvankelijk was verklaard. De appellante had op 9 september 2014 een verzoek ingediend voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. De rechtbank had haar de mogelijkheid gegeven om aanvullende stukken aan te leveren, maar deze waren niet ontvangen.
In hoger beroep heeft de appellante aangevoerd dat zij alle gevraagde stukken had overgelegd en dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof heeft de stukken en het verhandelde ter zitting beoordeeld en vastgesteld dat de totale schuldenlast van de appellante € 62.491,02 bedraagt, met een preferente schuld aan de belastingdienst van € 10.794,-. Het hof oordeelde dat de appellante niet te goeder trouw was geweest met betrekking tot deze belastingschuld, aangezien zij wist dat zij loonheffing diende af te dragen, maar dit had nagelaten.
Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de appellante voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot haar schulden onder controle heeft gekregen. Het hof concludeerde dat de appellante de door de wetgever bedoelde 'ommekeer ten goede' had gemaakt, vooral gezien de moeilijke omstandigheden waaronder zij haar onderneming moest afwikkelen na het overlijden van haar echtgenoot. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard ten aanzien van de appellante, met verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland voor verdere afdoening.