Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1],
[appellant 1]en[appellant 2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door [appellant 1] en [appellant 2], die in hoger beroep zijn gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had hun verzoek tot schuldsanering op 9 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet voldeden aan de eisen van artikel 285 Fw. De rechtbank oordeelde dat er geen reële pogingen waren ondernomen om een buitengerechtelijke regeling te treffen en dat de schuldenlijst onjuist en incompleet was. De appellanten voerden aan dat de schuldenlast op het moment van indienen van het verzoek nog niet was geïnventariseerd, waardoor er onvoldoende tijd was om tot een minnelijk voorstel te komen.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 6 november 2014 geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat [appellant 1] en [appellant 2] geen reële mogelijkheden hadden voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof constateerde dat de schulden nog niet volledig waren geïnventariseerd door het aanhangige faillissementsrekest en de tijdsdruk die dit met zich meebracht. Bovendien hebben de appellanten in hoger beroep een compleet schuldenoverzicht overgelegd en een deugdelijke toelichting gegeven op hun schulden.
Het hof oordeelde dat de omstandigheden die hebben geleid tot de beëindiging van de vennootschap van [appellant 1] en zijn medevennoot niet aan hen te verwijten zijn. De appellanten hebben aangetoond dat zij zich saneringsgezind opstellen en dat [appellant 1] na de beëindiging van de vennootschap direct op zoek is gegaan naar werk. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing voor [appellant 1] en [appellant 2], en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere afdoening.