ECLI:NL:GHARL:2014:8684

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
200.155.964-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsaneringsregeling en verlening van schone lei

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de geïntimeerde, die eerder door de rechtbank Leeuwarden was afgewezen. De appellant, een schuldeiser, verzocht het gerechtshof om de schuldsaneringsregeling van de geïntimeerde tussentijds te beëindigen zonder het verlenen van een schone lei. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geïntimeerde niet tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, en dat de regeling van rechtswege zou eindigen zodra de slotuitdelingslijst verbindend werd. Het hof heeft de feiten en eerdere uitspraken in de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere vonnissen van de rechtbank en de Hoge Raad, en heeft vastgesteld dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een schone lei voldeed en dat er geen redenen waren om deze te onthouden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, zij het op andere gronden, en wees de aanvullende verzoeken van de appellant af. De uitspraak werd gedaan op 6 november 2014 door de derde civiele kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.155.964/01
(zaaknummer rechtbank C/17/04/51 R)
arrest van de derde civiele kamer van 6 november 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr.drs. N. Roovers, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.T.J. Janssen, kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch.

1.Vaststaande feiten

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 26 februari 2004 is ten aanzien van [geïntimeerde] de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard, met benoeming van mevrouw [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 maart 2004 is het verzoek tot definitieve toepassing van de schuldsanering ten aanzien van [geïntimeerde] door de rechtbank afgewezen.
1.3
[geïntimeerde] is tegen dit vonnis in beroep gekomen; bij arrest van 19 mei 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden is het vonnis van de rechtbank (van 25 maart 2004) bekrachtigd.
1.4
[geïntimeerde] heeft beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 12 november 2004 is het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 19 mei 2004 vernietigd en het geding ter verdere afhandeling verwezen naar het gerechtshof te Arnhem.
1.5.1
Bij arrest van 10 januari 2005 heeft het gerechtshof te Arnhem het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 maart 2004 alsnog vernietigd en de definitieve schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerde] van toepassing verklaard.
1.5.2
[geïntimeerde] is gehuwd geweest met [X]. [X] is bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 augustus 2005 in staat van faillissement verklaard.
(Het faillissement van [X] is op 14 maart 2014 geëindigd door het verbindend worden van de uitdelingslijst.)
1.6
Bij vonnis van 8 juni 2006 heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerde] tussentijds beëindigd.
1.7
[geïntimeerde] is tegen dit vonnis in beroep gekomen; bij arrest van 9 augustus 2006 van het gerechtshof te Leeuwarden is [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard.
1.8
[geïntimeerde] heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 19 oktober 2007 het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 9 augustus 2006 vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
1.9
Het gerechtshof Leeuwarden heeft bij arrest van 17 januari 2008 het vonnis van de rechtbank Leeuwarden (van 8 juni 2006) vernietigd en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging alsnog afgewezen.
1.1
Op 3 maart 2009 heeft [appellant] de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de schuldsaneringsregeling van [geïntimeerde] tussentijds te beëindigen, dan wel haar een schone lei te onthouden. Bij vonnis van 22 april 2009 heeft de rechtbank de beslissing inzake de schone lei aangehouden.
1.11
Na een mondelinge behandeling bij de enkelvoudige kamer van (na de herziening van de gerechtelijke kaart op 1 januari 2013) de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 6 augustus 2014 is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van die rechtbank. De meervoudige kamer heeft op 3 september 2014 vonnis gewezen, zoals hieronder onder 2. staat vermeld.

2.Het geding in eerste aanleg

2.1
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 september 2014 is het op 3 maart 2009 door [appellant] ingediende verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [geïntimeerde] zonder het verlenen van een schone lei afgewezen.
2.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
Voorts heeft de rechtbank verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerde] van rechtswege zal zijn geëindigd, zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 11 september 2014, heeft [appellant], één van de wsnp-schuldeisers van [geïntimeerde], verzocht voornoemd vonnis van 3 september 2014 te vernietigen en
primair: te beslissen dat de schuldsaneringsregeling van mevrouw [geïntimeerde]
- - tussentijds - wordt beëindigd, zonder dat aan haar een schone lei in de zin van artikel 358 lid 1 Faillissementswet (hierna: Fw) wordt verstrekt, althans te beslissen dat de geverifieerde vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling ten behoeve van mevrouw [geïntimeerde] werkt of heeft gewerkt, waaronder derhalve de vordering van de heer [appellant], voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, wel afdwingbaar zijn of blijven;
subsidiair:
voor zover de schuldsaneringsregeling thans niet - goed - meer tussentijds kan worden
beëindigd, te beslissen dat aan mevrouw [geïntimeerde] geen schone lei in de zin van
artikel 358 lid 1 Fw wordt verstrekt, althans te beslissen dat de geverifieerde vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling ten behoeve van mevrouw [geïntimeerde] werkt of heeft gewerkt, waaronder derhalve de vordering van de heer [appellant], voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, wel afdwingbaar zijn.
3.1.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken van de zijde van [appellant], waaronder het journaalbericht van mr. Roovers, met bijlagen, van 23 september 2014.
3.2
Van de kant van [geïntimeerde] is op 22 oktober 2014 een verweerschrift ingekomen. [geïntimeerde] heeft verzocht het bestreden vonnis te bekrachtigen en [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
3.3
De mondelinge behandeling heeft, na eerder verzoek zijdens (de advocaat van) [appellant], tot aanhouding van de op 22 oktober 2014 geplande zitting, plaatsgevonden op
29 oktober 2014, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. J.C. van Vliet, kantoorgenoot van mr. Roovers en [geïntimeerde], bijgestaan door haar advocaat. Tevens is de bewindvoerder verschenen.
3.4.1
Mr. Van Vliet heeft ter zitting van het hof het woord mede gevoerd aan de hand van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota.
3.4.2
De bewindvoerder heeft geen schriftelijke stukken ingezonden; zij heeft ter zitting van het hof verzocht het bestreden vonnis te bekrachtigen.

4.De beoordeling

Het oordeel van de rechtbank
4.1
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd met toekenning van de schone lei op grond van het oordeel dat [geïntimeerde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (artikel 354 lid 1 en 2 Fw jo 358 lid 2 Fw).
Voor de gronden van het oordeel verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de rechtbank dat als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Het oordeel van het hof
4.2
Met [geïntimeerde] constateert het hof dat het beroepschrift geen als zodanig benoemde grieven bevat. Het beroepschrift bevat naar 's hofs oordeel evenwel voldoende duidelijk de grief dat de rechtbank heeft miskend dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] destijds zou zijn afgewezen, als de vordering van [appellant] bekend was geweest.
Gelet op het bepaalde in artikel 350, derde lid, onder f Fw stelt [appellant] dat de schuldsaneringsregeling van [geïntimeerde] alsnog tussentijds beëindigd dient te worden, zonder het verlenen van een schone lei.
4.3
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het dossier bevindt zich een brief, gericht aan de rechtbank Leeuwarden, opgesteld door A. [appellant] (met de heer [Y]), gedateerd 23 maart 2004.
In die brief wordt duidelijk weergegeven wat het standpunt is van [appellant] (en [Y]) omtrent de beleggingen, maar ook wat daarin - volgens [appellant] (en [Y]) - de rol van [geïntimeerde] is geweest.
Op pagina één van deze brief wordt gesteld dat [X zijn] vrouw ([geïntimeerde])
willens en wetensheeft meegewerkt aan het beeld van haar man als een integere effectenhandelaar.
Op pagina twee van de brief komt in alle alinea’s de rol van [geïntimeerde] (de - toenmalige -mevrouw [X]) ter sprake.
Start eerste alinea:
Zijn echtgenote heeft actief bijgedragen aan het ophouden van deze schone schijn.
Start tweede alinea:
Mevrouw [X] is medeplichtig aan het stuivertje wisselen dat plaatsvindt.
Start derde alinea:
De actieve rol van mevrouw [X] gaat nog verder.
Op pagina drie (laatste alinea) blijkt overigens ook dat mr. N. Roovers dan al betrokken is bij deze zaak.
Op pagina 4 eindigt de brief met “
Wij verzoeken Uw Rechtbank daarom om geen schuldsanering uit te spreken, opdat het recht zijn beloop kan hebben.”
4.4
Het hof stelt, gelet op het vorenstaande, vast dat een vordering voortvloeiende uit een onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van [geïntimeerde] naast haar echtgenoot reeds bij brief van ([Y] en) [appellant] van 23 maart 2004 onder de aandacht van de rechtbank Leeuwarden is gebracht.
4.5
Deze brief maakte vanaf dat moment (maart 2004) deel uit van de gedingstukken en moet dus geacht worden te zijn meegewogen bij de beslissing van (eerst de Hoge Raad en vervolgens) het gerechtshof Arnhem op 10 januari 2005, waarbij [geïntimeerde] definitief werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
4.6
Dit betekent dat geen sprake is van een nieuwe omstandigheid en dus geen aanleiding voor het toepassen van artikel 350, derde lid, onder f Fw.
Dat de vordering - althans de hoogte daarvan - de jure pas later in de renvooiprocedures is vastgesteld door de rechter, doet aan dit oordeel van het hof niet af. De claim en de door [appellant] bedoelde kwade trouw zijn immers bij brief van 23 maart 2004 al voldoende onderbouwd onder de aandacht van de schuldsaneringsrechter
gebracht en maakten aldus deel uit van de feiten en omstandigheden die bij [geïntimeerde haar] - uiteindelijke - toelating tot de regeling zijn getoetst.
4.7
Het hof dient, gelet op vorenstaand oordeel, vervolgens te beoordelen of door de rechtbank aan [geïntimeerde] terecht de zogenaamde schone lei is verleend.
4.8
Uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of aan een schuldenaar al dan niet de schone lei kan worden verleend is of deze in de nakoming van één of meer uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, indien er sprake is van een tekortkoming, of deze aan de schuldenaar overeenkomstig artikel 354, eerste lid, Fw kan worden toegerekend. In geval van een toerekenbare tekortkoming, kan de rechter daarbij bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft (artikel 354, tweede lid, Fw).
4.9
Het hof stelt vooraleerst vast dat niet wordt bestreden dat [geïntimeerde] aan de voorwaarden van het wetsartikel (354 Fw) heeft voldaan.
Voor zover [appellant] nog heeft gewezen op de handelwijze van [geïntimeerde] omtrent de erfenis van haar moeder die in de boedel behoorde te vallen, geldt dat daar reeds - door verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling met de maximale periode van twee jaar – afdoende op is beslist.
4.1
Het hof concludeert dat er – gelet op artikel 354 Fw - geen redenen zijn om [geïntimeerde] de schone lei te onthouden.
4.11
Het hof realiseert zich dat bij deze benadering van de casus de vraag of [geïntimeerde] wel of geen schone lei kon worden toegekend reeds in 2009 had kunnen worden beantwoord, zodat - achteraf bezien - veel onnodig en voor beide partijen emotioneel belastend tijdsverloop had kunnen worden voorkomen. Dat doet evenwel aan het voorstaande oordeel niet af.
4.12
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis - zij het op andere gronden - dient te worden bekrachtigd.
4.13
De beide aanvullende verzoeken (primair en subsidiair) van [appellant] "althans te beslissen dat de geverifieerde vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling ten behoeve van mevrouw [geïntimeerde] werken of hebben gewerkt, waaronder derhalve de vordering van de heer [appellant], voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, wel afdwingbaar zijn of blijven" zullen, als zijnde niet gebaseerd op de wet, worden afgewezen.
Proceskosten
4.14
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door [geïntimeerde] is verzocht, [appellant] te veroordelen in de proceskosten.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt (op andere gronden) het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 september 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J. Buijs, mr. J.G. Idsardi en mr. A.M. Koene en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2014.