In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 8 te [Z], door de gemeente Zeist. De heffingsambtenaar had de waarde voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld op € 924.000, met als waardepeildatum 1 januari 2010. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep ongegrond had verklaard. In hoger beroep stelde belanghebbende dat de waarde te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een vermindering van de waarde tot € 825.000.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en dat de door hem voorgestane waarde van € 924.000 niet te hoog is. Het Hof overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen in inhoud, kwaliteit en onderhoud tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten. Belanghebbende had ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een WOZ-rapport, maar het Hof oordeelde dat de vergelijkingsobjecten die daarin werden genoemd niet voldoende bruikbaar waren voor de onderbouwing van de gezochte waarde, omdat de transactiedata te ver na de waardepeildatum lagen.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat er geen waardedrukkend effect was van de herinrichting van de [a-straat] en dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum correct was vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De kosten voor de procedure werden niet toegewezen.