ECLI:NL:GHARL:2014:8808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.147.679-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige en de belangen van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.D. Nijenhuis, had hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar gezag over het kind was ontheven. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw [D], was verweerder in deze zaak. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, en de pleegouders waren ook betrokken als belanghebbenden.

De moeder verzocht het hof om de eerdere beslissing te vernietigen en het verzoek van de Raad tot ontheffing van het gezag af te wijzen. Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de langdurige uithuisplaatsing van het kind en de instabiele psychische gesteldheid van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds 2007 getrouwd was met de vader en dat hun kind in 2007 is geboren. Na de scheiding in 2012 is het kind onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2014 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof heeft geconcludeerd dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in het belang van het kind zijn, en dat er geen perspectief is op terugplaatsing bij de moeder. De continuïteit van de opvoeding bij de pleegouders is van groot belang voor de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over het kind is ontheven en de voogdij is overgedragen aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.147.679/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/130/180/ FA RK 13-1806)
beschikking van de familiekamer van 11 november 2014
inzake
[verzoekster],
woonplaats kiezende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[vader],

wonende te [B],
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden,

2. Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,

gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ,
3. [pleegouders],
wonende te [C],
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 januari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 april 2014, is de moeder
in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking, voor wat betreft de beslissing om haar van het gezag over [de minderjarige] te ontheffen,
te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ontheffing van het gezag van de moeder over [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 juni 2014, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2014 plaatsgevonden.
Mr. Nijenhuis is namens de moeder verschenen. Voorts zijn verschenen mevrouw [D] namens de raad en mevrouw [E] namens BJZ.
2.4
Ter mondelinge behandeling heeft de raad op verzoek van het hof de bijlage behorend bij het raadsrapport van 11 oktober 2014, zijnde de schriftelijke reactie van de moeder van
9 oktober 2014 op het rapport van de raad overgelegd, in kopie aan mr. Nijenhuis, nu de advocaat van de moeder dit stuk niet heeft overgelegd maar het hof het wenselijk acht hiervan kennis te nemen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2007 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk [in] 2007 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige]) is geboren. [in] 2012 zijn de ouders uit elkaar gegaan.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 27 december 2008 onder toezicht en verblijft vanaf die datum middels een uithuisplaatsing in het huidige pleeggezin.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift van 11 oktober 2013, ingekomen bij de rechtbank op
15 oktober 2013, heeft de raad, voor zover in hoger beroep van belang, verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over [de minderjarige].
3.4
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking heeft de rechtbank de vader en de moeder ontheven van het gezag over [de minderjarige]. De rechtbank heeft BJZ benoemd tot voogd over [de minderjarige].

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het hof leest in de grieven van de moeder en de daarop namens haar gegeven toelichting ter zitting geen andere relevante stellingen dan die zij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en neemt de motivering - na eigen onderzoek - over.
4.2
In aanvulling daarop is het volgende nog van belang.
De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder. Uit de duur van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in dezen, alsmede uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er geen perspectief is op plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. De psychische gesteldheid van de moeder is (nog steeds) dusdanig instabiel dat plaatsing van [de minderjarige] bij haar niet haalbaar is. Bovendien reageert [de minderjarige] sterk op veranderingen en is het te verwachten dat wanneer hij bij een van beide ouders wordt geplaatst er tussen de ouders een heftige strijd ontstaat waardoor [de minderjarige] klem
of verloren kan raken. Hoewel het uiteindelijke doel van een ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing weliswaar een hereniging met de ouder(s) is, kan door verloop van een lange periode waarin het kind bij de pleegouders opgroeit het belang van het kind van hereniging met zijn ouder(s) echter verschuiven naar het belang van het kind op een ongestoorde voortzetting van zijn feitelijke gezinsleven met de pleegouders. Ook hiervan is in het geval
van [de minderjarige] sprake. [de minderjarige] bevindt zich vanaf dat hij 1 jaar oud is bij de pleegouders,
waar hij gehecht en op zijn plaats is. De continuïteit en het ongestoorde verloop van de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij de pleegouders is voor zijn verdere ontwikkeling van groot belang. Vanuit de situatie in het pleeggezin kan [de minderjarige] een positieve relatie met beide ouders behouden.
4.3
Het hof betrekt voorts in zijn oordeel dat de verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing - gelet op de leeftijd van [de minderjarige] - steeds meer spanning en onrust met zich zal brengen, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de moeder bij herhaling heeft aangegeven dat [de minderjarige], wanneer de relatie met haar huidige partner standhoudt, na zijn 12e jaar bij haar kan komen wonen. [de minderjarige] zal hier in toenemende mate mee worden geconfronteerd, terwijl hij juist gebaat is bij duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief, dat naar 's hofs oordeel blijvend is gelegen bij de pleegouders.
4.4
Nu de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming hebben geboden om de dreiging van het zodanig opgroeien van [de minderjarige], dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, af te wenden, is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om het gezag over [de minderjarige] te behouden niet opweegt tegen het belang van [de minderjarige] op duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in zijn leven.
4.5
Het hof merkt ten slotte op dat het niet alleen voor [de minderjarige] van belang is dat duidelijk is dat zijn perspectief blijvend niet bij de moeder ligt, maar ook voor de pleegouders en de moeder zelf.
4.6
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de voogdij dient te worden overgedragen aan BJZ, die als neutrale partij de belangen van [de minderjarige] in het vizier kan houden en kan behartigen. De moeder heeft de angst uitgesproken dat zij door de ontheffing van het gezag niet meer betrokken zal worden bij belangrijke beslissingen over [de minderjarige]. Het hof benadrukt dat de ontheffing van de moeder van het gezag geenszins betekent dat zij niet meer zal worden betrokken bij het leven van haar zoon. Dit is ook niet gebeurd na de beslissing van de rechtbank om de moeder van het gezag te ontheffen over [de minderjarige]. Zo heeft BJZ de moeder nog benaderd in verband met de wens van de vader om [de minderjarige] te laten dopen.

5.De slotsom

5.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan hoger beroep onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 januari 2014, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. P.J. Landman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 november 2014 in het bijzijn van de griffier.