ECLI:NL:GHARL:2014:8815

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.151.104-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ambtenaar van de burgerlijke stand tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte wegens vermoeden van schijnhuwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de Gemeente Groningen om een akte van huwelijksaangifte op te maken. De ambtenaar weigerde dit op basis van artikel 1:18b lid 2 BW, omdat hij vermoedde dat er sprake was van een schijnhuwelijk. De man en de vrouw, die beiden een aanvraag hadden ingediend, stelden dat zij een duurzame en affectieve relatie hadden en dat de ambtenaar ten onrechte had geoordeeld dat hun huwelijk enkel gericht was op het verkrijgen van verblijfsrechtelijke voordelen.

De rechtbank Noord-Nederland had in eerste aanleg de ambtenaar gelast om de akte op te maken, maar de ambtenaar ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief eerdere aanvragen van de man en de twijfels van de ambtenaar over de oprechtheid van de relatie. Het hof oordeelde dat de ambtenaar een zekere beleidsvrijheid toekomt en dat zijn beslissing niet onbegrijpelijk was, gezien de combinatie van indicatoren die duidden op een schijnhuwelijk.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man en de vrouw afgewezen. Het hof oordeelde dat de ambtenaar terecht had geweigerd de akte op te maken, en dat er onvoldoende bewijs was voor de oprechtheid van hun relatie. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.104/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/139748/ FA RK 13-571)
beschikking van de familiekamer van 13 november 2014
inzake
de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Groningen,
gevestigd te Groningen,
appellant,
verder te noemen: de ambtenaar,
procesadvocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,
advocaat: mr. R. Snel, kantoorhoudende te Groningen.
tegen
[geïntimeerde], ook wel genaamd [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2],
beiden wonende te [A],
geïntimeerden,
verder te noemen: de man en de vrouw,
advocaat: mr. Y.M. Prins, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 april 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 juni 2014, is de ambtenaar in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De ambtenaar verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de gevraagde voorziening alsnog af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van deze procedure.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 juli 2014, hebben de man en de vrouw het verzoek in hoger beroep van de ambtenaar bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 30 juli 2014 een brief van 29 juli 2014 van mr. Van Ophem met bijlagen;
- op 23 september 2014 een brief van 23 september 2014 van mr. Van Ophem met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn: de heer [B] en de heer [C] namens de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Groningen, bijgestaan door mr. Snel, en de man en de vrouw, bijgestaan door mr. Prins. De man werd voorts bijgestaan door een tolk in het Punjabi, de heer [D].

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw hebben [in] 2012 bij de ambtenaar het verzoek gedaan tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte. De ambtenaar heeft bij besluit [in] 2013 dit verzoek op grond van artikel 1:18b lid 2 BW geweigerd als zijnde in strijd met de openbare orde. De man en de vrouw hebben de rechtbank primair verzocht om de ambtenaar te gelasten een akte op te maken van hun huwelijksaangifte en deze in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand en subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. Namens de ambtenaar is verweer gevoerd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, de ambtenaar gelast om een akte van huwelijksaangifte van de man en de vrouw op te maken onder het voorbehoud dat zij de in artikel 1:44 lid 1 BW genoemde bescheiden hebben overgelegd, dan wel zullen overleggen. De ambtenaar is het hier niet mee eens en heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.

4.Wettelijk kader

4.1
Op grond van artikel 1:18b lid 2 BW weigert de ambtenaar het opmaken van de akte, indien hij van oordeel is dat de Nederlandse openbare orde zich hiertegen verzet.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal eerst grief twee als meest verstrekkende grief behandelen.
5.2
Het hof ziet zich, op basis van hetgeen naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk in de grieven door appellant naar voren is gebracht, voor de vraag gesteld of de rechtbank in de onderhavige kwestie juist heeft beslist door de ambtenaar te gelasten om een akte van huwelijksaangifte op te maken, onder het voorbehoud dat de in artikel 1:44 lid 1 BW genoemde bescheiden zijn/worden overgelegd. Van belang is in de eerste plaats of de ambtenaar in de onderhavige zaak, op grond van strijd met de openbare orde, in dit geval het oogmerk om een schijnhuwelijk aan te gaan, terecht heeft geweigerd de akte van huwelijksaangifte op te maken.
5.3
Namens de ambtenaar is aangevoerd dat hij, vanwege een combinatie van indicatoren, tot het oordeel is gekomen dat het opmaken van de akte geweigerd diende te worden omdat de Nederlandse openbare orde zich daartegen verzet. De ambtenaar is ervan overtuigd dat het de man uitsluitend te doen is om het verkrijgen van een verblijfsrechtelijk voordeel en niet daadwerkelijk beoogt (althans in elk geval niet langer dan strikt noodzakelijk voor een verblijfsvergunning) de rechten en plichten van de huwelijkse staat op zich te nemen en dat er, althans van de zijde van de man -en ondanks dat de man en de vrouw mogelijk samenwonen- geen sprake is van een daadwerkelijke relatie.
5.4
De man en de vrouw stellen zich op het standpunt dat de rechtbank juist heeft beslist, te weten dat voldoende aannemelijk is geworden dat zij al lange tijd een affectieve en duurzame relatie onderhouden en dat de door de ambtenaar opgeworpen punten onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat het oogmerk van de man om een huwelijk aan te gaan uitsluitend was gericht op het verkrijgen van een Nederlands verblijfsrecht. Volgens de man en de vrouw is evident sprake van affectie, en van een wijze van samenleven die niet ongebruikelijk is om met een huwelijk te bezegelen. Zij zijn beiden christen en vinden het belangrijk om te trouwen omdat zij beiden het gevoel hebben dat God hun relatie heeft gezegend en toestemming heeft gegeven voor het aangaan van een huwelijk.
5.5
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting oordeelt het hof als volgt. Uit artikel 1:18b lid 2 BW volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand weigert om een akte van huwelijksaangifte op te maken, indien volgens hem sprake is van strijd met de openbare orde. Het hof stelt voorop dat in de onderhavige procedure uitgegaan dient te worden van de feiten en omstandigheden ten tijde van de weigering van de gemeente tot het opmaken van de huwelijksakte [in] 2013. Het hof acht niet onbegrijpelijk dat de ambtenaar gezien de feiten en omstandigheden van deze specifieke situatie, in onderlinge samenhang beschouwd, een redelijk vermoeden van een schijnhuwelijk had. Het hof betrekt daarbij in zijn overwegingen dat er kort voor het onderhavige verzoek tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte [in] 2012 ook al een verzoek tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte bij de ambtenaar was ontvangen van de man en een andere Nederlandse vrouw, mevrouw [E], die 37 jaar ouder was dan de man. De ambtenaar heeft naar aanleiding van dat eerdere verzoek de korpschef benaderd voor afgifte van een zogenaamde M46-verklaring. Uit die afgegeven en overgelegde verklaring komt naar voren dat er bij de man sprake is van een onrechtmatig verblijf in Nederland. Voorts blijkt uit het door de verbalisant van de Unit vreemdelingenpolitie op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, dat de man tijdens het horen aan de verbalisant heeft verklaard het verzoek tot trouwen te hebben ingediend omdat zijn advocaat hem dat had geadviseerd, omdat hij dan mogelijk een verblijfsvergunning zou krijgen. De korpschef heeft in die situatie negatief geadviseerd. Het verzoek is uiteindelijk door mevrouw [E] ingetrokken.
5.6
Tussen de man en de vrouw bestaat wederom een groot leeftijdsverschil. Naar aanleiding van twijfel over de motieven van het aangaan van dit huwelijk is de ambtenaar een gesprek met de man en de vrouw aangegaan. Dit gesprek heeft de twijfel bij de ambtenaar niet weggenomen. Voordat een besluit is genomen tot weigering van het opmaken van de akte van huwelijksaangifte heeft de ambtenaar nog de Officier van Justitie om advies gevraagd. De Officier van Justitie heeft bij brief van 21 januari 2013 aangegeven dat hij zich kon vinden in het standpunt van de ambtenaar dat er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een schijnhuwelijk. Dat de korpschef in de onderhavige situatie juist wel positief heeft geadviseerd, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af, aangezien het een advies aan de ambtenaar over de mogelijkheid van een schijnhuwelijk betreft gebaseerd op diens eigen bevindingen en niet op de overige bij de gemeente voorhanden zijnde informatie. De ambtenaar is hier niet aan gebonden en dient zelfstandig tot een oordeel en een beslissing te komen. Het hof acht de uitkomst van de door de ambtenaar gemaakte belangenafweging, c.q. het besluit van de ambtenaar tot weigering van het opmaken van de akte van huwelijksaangifte, alles in overweging nemende, niet onredelijk of onbegrijpelijk, mede gelet op het feit dat de man kort daarvoor met een 37 jaar oudere vrouw ook een verzoek tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte had gedaan. De ambtenaar komt een zelfstandige onderzoeksbevoegdheid toe en heeft in dat kader ook betrokkenen kunnen uitnodigen voor een gesprek. De ambtenaar komt daarin ook een zekere beleidsvrijheid toe.
5.7
Hetgeen de man en de vrouw voorts nog hebben aangevoerd, maakt dit oordeel van het hof niet anders. De man en de vrouw stellen dat uit het gesprek met de gemeente geen conclusies getrokken mogen worden nu hier geen tolk bij aanwezig was. Echter het hof is op basis van de stukken en de eigen waarneming ter zitting (waarbij wel een tolk aanwezig was), van oordeel dat de verklaringen en standpunten van de man en de vrouw af en toe tegenstrijdigheden en/of inconsistenties lijken te bevatten, zoals ten aanzien van (de intentie van) hun relatie, de situatie destijds tussen de man en mevrouw [E] en of de man wel of niet zou kunnen terugkeren naar Pakistan. Daarnaast acht het hof het niet aannemelijk dat de man gedwongen werd door mevrouw [E] om te verzoeken een akte van huwelijksaangifte op te maken, dan wel dat hij niet zou hebben begrepen waarvoor dit diende. Het is niet aannemelijk dat de man herhaaldelijk dingen verkeerd heeft begrepen of niet heeft begrepen. Voorts is het tenminste opmerkelijk te noemen dat de man stelt geen kennis te hebben genomen van de beslissing op zijn aanvraag uit 2011 om een verblijfstitel te verkrijgen en ook nooit naar de uitkomst daarvan heeft geïnformeerd.
5.8
Het hof is gelet op bovenstaande van oordeel dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het inleidend verzoek van de man en de vrouw alsnog dient te worden afgewezen. Het overige door partijen aangevoerde behoeft geen bespreking meer.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking
vernietigen en als volgt beslissen.
6.2
Het hof ziet geen reden om één van partijen te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep en/of de kosten van de eerste aanleg.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 april 2014;
en opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek alsnog af;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. G. Jonkman en mr. J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 november 2014 in bijzijn van de griffier.