In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een gewelddadige woningoverval waarbij het slachtoffer, een vrouw, werd gekneveld en geblinddoekt door meerdere daders. De verdachte werd beschuldigd op basis van DNA- en dactysporen die op de plaats delict zijn aangetroffen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij eerder was veroordeeld.
Tijdens de zittingen op 17 september 2013 en 5 november 2014 heeft het hof de zaak behandeld. De verdediging heeft betoogd dat de broer van de verdachte mogelijk betrokken was bij de overval en heeft verzocht deze als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek toegewezen, maar de broer is niet verschenen. De verdediging heeft geen DNA-onderzoek naar de broer gewenst, wat het hof heeft meegenomen in zijn overwegingen.
Het hof heeft vastgesteld dat de dactysporen en het DNA-materiaal die op de plaats delict zijn aangetroffen, onmiskenbaar als dadersporen kunnen worden aangemerkt. De verdachte heeft geen overtuigende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze sporen. Het hof heeft de bewijswaarde van het NFI-rapport niet in twijfel getrokken en concludeert dat de verdachte, samen met onbekende mededaders, de woningoverval heeft gepleegd.
De strafoplegging is door het hof herzien. De rechtbank had een lagere gevangenisstraf opgelegd, maar het hof oordeelt dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer een gevangenisstraf van vijf jaar rechtvaardigen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging en legt de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, met inachtneming van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.