ECLI:NL:GHARL:2014:8931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
ks 21-006025-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige woningoverval met DNA- en dactysporen als bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een gewelddadige woningoverval waarbij het slachtoffer, een vrouw, werd gekneveld en geblinddoekt door meerdere daders. De verdachte werd beschuldigd op basis van DNA- en dactysporen die op de plaats delict zijn aangetroffen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij eerder was veroordeeld.

Tijdens de zittingen op 17 september 2013 en 5 november 2014 heeft het hof de zaak behandeld. De verdediging heeft betoogd dat de broer van de verdachte mogelijk betrokken was bij de overval en heeft verzocht deze als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek toegewezen, maar de broer is niet verschenen. De verdediging heeft geen DNA-onderzoek naar de broer gewenst, wat het hof heeft meegenomen in zijn overwegingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de dactysporen en het DNA-materiaal die op de plaats delict zijn aangetroffen, onmiskenbaar als dadersporen kunnen worden aangemerkt. De verdachte heeft geen overtuigende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze sporen. Het hof heeft de bewijswaarde van het NFI-rapport niet in twijfel getrokken en concludeert dat de verdachte, samen met onbekende mededaders, de woningoverval heeft gepleegd.

De strafoplegging is door het hof herzien. De rechtbank had een lagere gevangenisstraf opgelegd, maar het hof oordeelt dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer een gevangenisstraf van vijf jaar rechtvaardigen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging en legt de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, met inachtneming van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006025-13
Uitspraak d.d.: 19 november 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juni 2013 met parketnummer 07-662293-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1989],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 september 2013 en 5 november 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. den Ouden, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve voor wat betreft de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof naar aanleiding van de behandeling in hoger beroep ten aanzien van het bewijs het volgende - aanvullend - overweegt.

Aanvullende overweging ten aanzien van het bewijs

Het hof overweegt met betrekking tot het verloop van de procedure in hoger beroep het volgende.
Op de regiezitting van het hof d.d. 17 september 2013 is onderwerp van debat geweest de door de verdediging opgeworpen vraag in hoeverre de broer van verdachte in plaats van verdachte betrokken zou kunnen zijn geweest bij de overval. Het hof heeft destijds het verzoek van de verdediging de broer als getuige in de zaak van verdachte te horen toegewezen en de stukken daartoe in handen van de raadsheer-commissaris gesteld. Daarbij is ter zitting door de toenmalige raadsman bij voorbaat meegedeeld dat indien de broer van verdachte niet kan worden gevonden, hij, de raadsman, daarover niet zal klagen en zich zal refereren aan het oordeel van het hof. De verdediging heeft ten tijde van de regiezitting desgevraagd meegedeeld geen DNA-onderzoek ten aanzien van de broer te wensen. Verder heeft de raadsman slechts opgemerkt dat het NFI geen verwantschapsonderzoek heeft gedaan.
Het hof heeft ter zitting bij de inhoudelijke behandeling van de zaak geconstateerd dat de raadsheer-commissaris het door de verdediging genoemde verblijfsadres van de broer van verdachte formeel heeft gecontroleerd en ook nadien met de verdediging daarover overleg heeft gehad. De broer is als getuige een aantal malen – één maal met bevel medebrenging - opgeroepen. De verrichtingen van de raadsheer-commissaris hebben er niet toe geleid dat de getuige is verschenen, teneinde te worden gehoord door de raadsheer-commissaris. Bij de inhoudelijke behandeling ter zitting van het hof heeft de verdediging niet in het verzoek tot het horen van deze getuige gepersisteerd en is evenmin een verzoek tot het verrichten van enig ander onderzoek gedaan.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de verdachte tenlastegelegde verwijten beoordeelt op basis van het dossier zoals de rechtbank daar eveneens de beschikking over heeft gehad.
Het hof ziet zich - evenals de rechtbank - voor de vraag gesteld of de aangetroffen dactysporen en het aangetroffen DNA-materiaal zogenoemde dadersporen betreffen en, zo ja, of dit spoor door iemand anders achtergelaten kan zijn. Naar aanleiding van de behandeling in hoger beroep acht het hof in aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen, het volgende van belang.
Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof aangevoerd dat voornoemd DNA-profiel bij toeval matcht met dat van verdachte omdat het een DNA-databankmatch betreft met een spoor waarvan een onvolledig DNA-profiel is verkregen.
De raadsvrouw suggereert daarbij dat het aangetroffen spoor ook afkomstig zou kunnen zijn van een bloedverwant. De raadsvrouw vestigt in dit verband de aandacht op het gegeven dat uit het dossier blijkt dat een ter gelegenheid van de overval weggenomen telefoontoestel door de broer van cliënt is verkocht [1] . De dactysporen bevinden zich op een verplaatsbaar object. Als mogelijkheid suggereert de verdediging dat verdachte de rol tape tijdens kluswerkzaamheden kan hebben aangeraakt.
Het hof stelt vast dat aangeefster [aangeefster], die ook door de raadsheer-commissaris is gehoord, - kort samengevat - heeft verklaard dat zij in haar woning is overvallen door een drietal daders. Zij werd daar bij onder meer met duct tape om haar onderbenen, handen en mond gekneveld.
Ter plaatse van de overval zijn door de politie op de navolgende zaken sporen veiliggesteld:
-een stuk duct tape dat om het hoofd van het slachtoffer gewikkeld had gezeten (SIN nummer: [nummer]), [2]
-een stuk duct tape afkomstig van het rechterbeen van het slachtoffer (SIN nummer: [nummer]), [3]
-een grijze rol in de woning van het slachtoffer aangetroffen tape (SIN nummer: [nummer]). [4]
Het hof is van oordeel dat voornoemde sporen gelet op de plaats van aantreffen onmiskenbaar zijn aan te merken zijn als dadersporen. Zij bevonden zich immers op het materiaal waarmee aangeefster werd gekneveld.
Het hof heeft in het bijzonder de navolgende sporen in aanmerking genomen.
De bemonstering van het spoor met nummer [nummer], een vingertop van plastic handschoen, aangetroffen op bovengenoemd tape dat om het hoofd gewikkeld had gezeten ([nummer]) [5] , bevat een (onvolledig) DNA-profiel, dat matcht met het DNA-profiel dat van verdachte aanwezig is in de DNA-databank. In het NFI-deskundigenrapport wordt geconcludeerd dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon zou matchen met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. [6]
Het hof vindt in het door de raadsvrouw gestelde omtrent de bewijswaarde van het NFI-rapport geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geldigheid van het door de betreffende NFI-deskundige verrichte onderzoek en de daarin getrokken conclusies.
Op bovengenoemde in de woning van het slachtoffer aangetroffen tape (SIN nummer:[nummer]) worden aldus het proces-verbaal drie dactyloscopische sporen (tweemaal stukje handpalm en dacty van greep) aangetroffen die identiek zijn aan het afdrukkenblad van verdachte. [7] In het proces-verbaal van forensische opsporing wordt gerelateerd dat de aangetroffen rol tape qua afmeting, kleur en structuur exact gelijk is aan de tape waarmee het slachtoffer was gekneveld. [8] Samenvattend wordt gerelateerd dat de vingerafdrukken werden aangetroffen op de buitenzijde van die in de woning van het slachtoffer gevonden rol tape en geconcludeerd dat die vingerafdrukken werden geplaatst nadat er enkele stroken tape vanaf werden gehaald om het slachtoffer te knevelen. [9]
Op bovengenoemde tape afkomstig van het rechterbeen (SIN nummer: [nummer]) worden aldus het proces-verbaal twee dactyloscopische sporen (handpalm en dactyspoor) aangetroffen die identiek zijn aan het afdrukkenblad van verdachte. [10]
Het hof betrekt in zijn overwegingen dat verdachte geen redelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van voor hem zeer belastend divers forensisch bewijsmateriaal op de plaats delict.
Het hof acht de – niet meer dan - door de verdediging gesuggereerde mogelijkheid dat verdachte de rol tape niet tijdens het delict maar tijdens kluswerkzaamheden kan hebben aangeraakt – nog afgezien van het feit dat deze situatie wordt weerlegd door de bovenomschreven bewijsmiddelen - niet aannemelijk geworden temeer nu verdachte zelf noch in eerste aanleg en evenmin ter zitting in hoger beroep in concrete zin heeft verteld over werkzaamheden of anderszins die zijn betrokkenheid bij de tape kunnen verklaren.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die samen met een tweetal onbekend gebleven mededaders, de woningoverval heeft gepleegd.
Ten overvloede overweegt het hof dat de omstandigheid dat aangeefster [aangeefster] van de dader(s) een beschrijving geeft die niet geheel overeenkomt met het uiterlijk van verdachte
- zoals door de raadsvrouw aangevoerd - maakt het voorgaande niet anders. Mede gelet op de omstandigheid dat aangeefster onverwacht werd geconfronteerd met de overvallers, waarbij zij onder zeer stressvolle omstandigheden aan benen, handen en mond werd gekneveld en ook een doek voor haar ogen werd gedaan, levert hetgeen aangeefster gemeend heeft nog te kunnen waar nemen onvoldoende reden om tot een andersluidende conclusie te komen.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.

Verbetering ten aanzien van de bewezenverklaring

Het hof leest de bewezenverklaring verbeterd in dier voege dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit bij de 6e asterisk (*) het woordje 'niet' wordt toegevoegd tussen de woorden 'geld' en 'vind'.

Overweging ten aanzien van de strafoplegging

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Nu het hof zich niet kan verenigen met de duur van de opgelegde gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank, ziet het hof zich genoodzaakt het vonnis ten aanzien van de strafoplegging te vernietigen.
Naar het oordeel van het hof is sprake van een zeer brute overval waarbij verdachte tezamen met twee anderen is binnengedrongen in een woning, juist daar waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. De bewoonster is gedurende ongeveer twee uren geblinddoekt en gekneveld geweest aan handen, voeten en mond. Zij is daarbij benauwd geweest en heeft pijn op haar borst gevoeld. Haar woning is doorzocht, overhoop gehaald en verschillende spullen zijn meegenomen. Bij vertrek van de daders is aangeefster toegevoegd niet de politie te bellen omdat dan haar dochter zou worden gepakt. Met de rechtbank neemt het hof in aanmerking dat de overval voor het slachtoffer aldus zeer traumatiserend is geweest. Uit haar schriftelijke verklaring volgt ook duidelijk dat het slachtoffer in het dagelijks leven nog wordt gehinderd door de gevolgen van de overval.
Het hof neemt in aanmerking dat feiten als de onderhavige de samenleving schokken en dat gevoelens van onveiligheid in de samenleving plegen te worden aangewakkerd.
Uit het, verdachte betreffende, uittreksel uit de Justitiële documentatie d.d. 29 oktober 2014 blijkt dat verdachte in 2008 eerder is veroordeeld ter zake van medeplegen van een poging tot afpersing, meermalen gepleegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de Triple rapportage d.d. 1 mei 2013 van forensisch milieuonderzoeker [forensisch milieuonderzoeker], psycholoog drs. A.J. Klumpenaar en psychiater J.M.J.F. Offermans, waaruit volgt dat bij verdachte geen sprak is van een ziekelijk stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, Verdachte kan aldus volgens de deskundigen als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Het hof heeft eveneens heeft gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, dient in deze zaak, gelet op de wijze waarop het slachtoffer gedurende de woningoverval lange tijd is geblinddoekt en gekneveld aan handen, voeten en mond, vijf jaar gevangenisstraf als uitgangspunt te gelden.
Het bovenstaande rechtvaardigt naar het oordeel van het hof, gelet op aard, ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij werden gepleegd, dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof acht een gevangenisstraf van vijf jaren passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling en verbetering voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. F. Vellinga-Schootstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 19 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Zijnde mr. F. Vellinga-Schootstra buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal blz. 7
2.Proces-verbaal Forensische opsporing blz 73
3.Proces-verbaal Forensische opsporing blz 73
4.Proces-verbaal Forensische opsporing blz 74
5.Proces-verbaal Forensische opsporing blz 87
6.Rapport NFI blz 107
7.Proces-verbaal Forensische opsporing blz 87, 98 ev, 100 ev, 102 ev.
8.Proces-verbaal Forensische opsporing blz 85
9.Proces-verbaal Forensische opsporing blz 75
10.Proces-verbaal Forensische opsporing blz 87, 104 ev.