ECLI:NL:GHARL:2014:9243

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
200.149.035-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de vereffening van de nalatenschap en beneficiaire aanvaarding

In deze zaak gaat het om de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de erflater, die op [in 2011] is overleden. De appellante, [appellante], heeft in eerste aanleg verzocht om de vereffening van de nalatenschap op te heffen en de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 18 februari 2014 te vernietigen. De rechtbank had het verzoek afgewezen, waarop [appellante] in hoger beroep is gegaan. De erflater was gehuwd met [Y] en had uit dit huwelijk twee kinderen, de [geïntimeerden]. Daarnaast was hij op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [appellante], met wie hij één kind, [belanghebbende], had. De erflater had een testament opgesteld waarin hij de verdeling van zijn nalatenschap regelde. De appellante en [belanghebbende] hebben de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard, terwijl de [geïntimeerden] dat later hebben gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante de schulden en kosten van de nalatenschap heeft voldaan, en dat de regeling van de opheffing van de vereffening niet uitputtend is. Het hof heeft geoordeeld dat de grief van [appellante] doel treft en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de vereffening van de nalatenschap opgeheven en [appellante] ontheven van de verplichting tot publicatie van deze beschikking. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.149.035/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 372409\OV VERZ 13-41).

beschikking van de tweede kamer voor burgerlijke zaken van 3 oktober 2014

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna te noemen
[appellante],
advocaat: mr. C.H.P. Groot-van Ederen, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
1.
[geïntimeerde 1],
2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [plaats],
verweerders,
in eerste aanleg: verweerders,
hierna te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. I.J. Janssens, kantoorhoudende te Den Haag.
Belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
[belanghebbende].

Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van 18 februari 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen (kantonrechter), hierna te noemen de kantonrechter.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 16 mei 2014, is [appellante] in hoger beroep gekomen van de genoemde beschikking van 18 februari 2014, hierna te noemen de beroepen beschikking.
Zij heeft bij het verzoekschrift verzocht:
'de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, van 18 februari 2014 te vernietigen en de vereffening van de nalatenschap van [de erflater] op te heffen en te bepalen dat. voor zover publicatie noodzakelijk is, bekendmaking van de opheffing middels publicatie op uw website rechtspraak.nl plaatsvindt.'
[geïntimeerden] hebben bij het op 11 juli 2014 ingekomen verweerschrift tegen de inwilliging van het verzoek van [appellante] verweer gevoerd.
[appellante] heeft op 15 september 2014 een tweetal producties overgelegd.
[geïntimeerden] hebben vervolgens op 26 september 2014 een negental producties
overgelegd.
De mondelinge behandeling heeft ter zitting van 29 september 2014 plaatsgehad, alwaar verschenen zijn [appellante], bijgestaan door mr. C.H.P. Groot-van Ederen, [geïntimeerden], bijgestaan door mr. I.J. Janssens, alsmede [belanghebbende].

De grieven

[appellante] heeft één grief opgeworpen.

De beoordeling

De nagekomen producties

1. De door [geïntimeerden] op 26 september 2014 overgelegde producties moeten naar het oordeel van het hof buiten beschouwing worden gelaten, nu deze niet tijdig in het geding zijn gebracht. Bij dit oordeel is tevens aanmerking genomen, dat [appellante] bezwaar heeft gemaakt dat de producties, die zij overigens niet volledig en deels onleesbaar heeft ontvangen, mede aan de beoordeling van de zaak ten grondslag worden gelegd.
De vaststaande feiten
2. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist staat in hoger beroep het volgende vast:
(i) Op [in 2011] is in de gemeente [X] overleden [de erflater], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], hierna te noemen de erflater.
(ii) De erflater is gehuwd geweest met [Y]. Dit huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn geboren en in leven twee kinderen, te weten [geïntimeerden].
(iii) De erflater is op [in 1973] op huwelijkse voorwaarden gehuwd met
[appellante]. Dit huwelijk is door het overlijden van de erflater ontbonden. Uit het huwelijk is geboren en in leven één kind, te weten [belanghebbende].
(iv) De akte van huwelijkse voorwaarden, op 9 februari 1973 verleden voor [notaris 1], destijds notaris te [plaats] (prod. 1 bij beroepschrift), vermeldt onder meer:
'Artikel 1. Er zal tussen de echtgenoten geen gemeenschap van goederen, hoe ook genaamd, bestaan, wordende alzo de algehele gemeenschap van goederen, die van winst en verlies en die van vruchten en inkomsten uitdrukkelijk uitgesloten.
(…)
Artikel 3. De kosten der huishouding, daaronder begrepen de kosten der verzorging en opvoeding van de kinderen, zullen door de man worden gedragen.'
(v) De erflater heeft blijkens het openbaar testament, op 13 december 2002 verleden voor de waarnemer van mr. [notaris 2], destijds notaris te [X] (prod. 2 bij beroepschrift), onder meer een ouderlijke boedelverdeling, als bedoeld in art. 1167 e.v. (oud) BW ten behoeve van
[appellante] gemaakt
.
(vi) Ter zake van de genoemde ouderlijke boedelverdeling vermeldt het openbare testament onder meer:
'II.ERFSTELLING EN VERDELING
(…)
B.Verdeling
Ik verdeel met gebruikmaking van de door artikel 1167 Boek 4 en volgende van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid bij deze mijn nalatenschap tussen mijn echtgenote en mijn overige erfgenamen als volgt:
1. Ik deel toe aan mijn echtgenote: alle zaken en vermogensrechten die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, zulks onder de verplichting voor haar om:
a. voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen: alle schulden die ten laste van mijn nalatenschap zullen blijken te bestaan alsmede de uitvaartkosten;
b. de door mijn overige erfgenamen uit mijn nalatenschap verschuldigde successierechten alsmede ieders aandeel in de taxatie- en boedelkosten voor haar rekening te nemen;
c. mijn overige erfgenamen voor alle aanspraken van derden deswege te vrijwaren.
2. Door de daardoor plaatshebbende overbedeling zal mijn echtgenote aan ieder van mijn overige erfgenamen schuldig zijn een bedrag gelijk aan de waarde van het erfdeel van de betrokken erfgenaam, berekend in het saldo van mijn nalatenschap en verminderd met ieders aandeel in de uitvaartkosten, eventuele successierechten, voor zover een en ander door mijn echtgenote is voldaan als sub 1.b. bepaald.
3. Ik deel toe aan ieder van mijn overige erfgenamen de hiervoor sub 2 gemelde vordering wegens overbedeling ten laste van mijn echtgenote.
Terzake van deze vorderingen behoeft door mijn echtgenote geen zekerheid te worden gesteld.
C. Bepalingen
Deze verdeling vindt plaats onder de volgende bepalingen:
1. De waardering van de activa en passiva van mijn nalatenschap zal moeten geschieden in onderling overleg tenzij binnen zes maanden na mijn overlijden daaromtrent geen overeenstemming is bereikt. In dat geval dient de waardering te geschieden door één of meer in onderling overleg te benoemen deskundige(n). Indien mijn erfgenamen het onderling ook daaromtrent niet eens worden, geschiedt de benoeming en de vaststelling van het aantal deskundigen door de kantonrechter in wiens ambtsgebied de activa zich bevinden. Betreft het activa in het buitenland of passiva dan geschiedt deze benoeming en vaststelling door de kantonrechter van mijn laatste woonplaats.
2. De sub B.3. aan mijn overige erfgenamen toegedeelde vorderingen ten laste van mijn echtgenote zullen eerst opeisbaar zijn bij haar overlijden.
(…)
3. Over de hoofdsommen is mijn echtgenote rente verschuldigd vanaf de dag van mijn overlijden tot die van de voldoening van het verschuldigde, zonder dat er sprake kan zijn van rente op rente.
Deze rente zal worden berekend tegen een percentage, gelijk aan de wettelijke rente ten tijde van mijn overlijden, tenzij betrokkenen na mijn overlijden anders overeenkomen.
(…).'
(vii) Voorts heeft de erflater ingevolge de genoemde uiterste wil als enige erfgenamen van zijn nalatenschap achtergelaten [appellante] voor 1/100, [geïntimeerden] ieder voor 25/200, alsmede [belanghebbende] voor 74/100.
(viii) [appellante] en [belanghebbende] hebben de nalatenschap van de erflater op 8 maart 2012 aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. [geïntimeerden] hebben dat op 29 augustus 2013 gedaan.
Het geding in eerste aanleg
3. [appellante] heeft blijkens het inleidende verzoekschrift verzocht:
'de vereffening van de nalatenschap van de heer [de erflater] op te heffen en verzoekster te ontslaan van de verplichting de opheffing te publiceren ex artikel 4:209 lid 4 BW.'
4. Het dictum van de beroepen beschikking luidt als volgt:
'wijst af het verzoek tot opheffing ex art. 4:209 BW van de vereffening van de nalatenschap van erflater.'
Toepasselijke recht
5. Aangezien de erflater onder het huidige erfrecht is overleden, is op grond van art. 68a
Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek dit recht te dezen van toepassing met dien
verstande dat op grond van art. 129 lid 4 van die wet de door de erflater gemaakte
ouderlijke boedelverdeling moet worden geëerbiedigd.
Met betrekking tot de grief:
6. Met de grief komt [appellante] op tegen de afwijzing van haar verzoek door de kantonrechter.
7. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellante] tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de erflater voor inwilliging vatbaar is, nu [appellante] onweersproken, althans onvoldoende weersproken, heeft gesteld, dat zij - in overeenstemming met het bepaalde in het genoemde openbare testament onder II.B.1 - de daar bedoelde schulden en kosten voor haar rekening heeft genomen en als eigen schulden heeft voldaan. Bij dit oordeel is tevens in aanmerking genomen dat de regeling van de opheffing van de vereffening van een nalatenschap in art. 4:209 BW niet als uitputtend kan worden aangemerkt. Bij het vorenstaande tekent het hof voorts nog aan dat een geschil tussen de langstlevende echtgenoot en de afstammelingen van een erflater omtrent de vorderingen van de afstammelingen ten laste van de langstlevende echtgenoot uit hoofde van een tot verzorging van de langstlevende echtgenoot gemaakte ouderlijke boedelverdeling, zoals die onder tot 1 januari 2003 geldende erfrecht op grond van art. 4:1167 e.v. (oud) BW kon worden gemaakt, naar het oordeel van het hof niet aan een opheffing van de in afd. 4.6.3 BW bedoelde vereffening in de weg staat.
8. Nu ter zake van de aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving geen publicatie van de zijde van partijen in de Staatscourant en in nieuwsbladen heeft plaatsgehad, ontheft het hof [appellante] van de verplichting tot publicatie van deze beschikking aldaar.
9. De grief treft derhalve doel.
De slotsom
10. De beroepen beschikking moet worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof beslissen als in het dictum van deze beschikking zal worden omschreven. Gelet op de aanverwantschap tussen partijen zal het hof de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beroepen beschikking, en
opnieuw rechtdoende:
heft de vereffening van de nalatenschap van de erflater op;
ontheft [appellante] van de verplichting tot publicatie van deze beschikking, als bedoeld in
art. 4:209 lid 4 in verbinding met art. 4:206 lid 6 BW;
gelast de griffier van dit hof om een authentiek afschrift van deze beschikking te zenden aan de
griffier van de rechtbank Noord-Nederland ten einde deze in de gelegenheid te stellen de
opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de erflater op de voet van art. 2 in
verbinding met art. 1 onder k van het Besluit boedelregister in het daar gehouden boedelregister
in te schrijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in die zin dat
elke partij de eigen kosten draagt;
wijs af het meer of anders verzochte.
De beschikking is gegeven door mr. W. Breemhaar, mr. M.E.L. Fikkers en mr. G.K. Schipmölder en uitgesproken ter openbare zitting van dit hof van vrijdag 3 oktober 2014 in het bijzijn van de griffier.