ECLI:NL:GHARL:2014:9451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
200.125.428-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling met dwangsom bij niet-nakoming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling en het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2010. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag en de vader, verweerder in het principaal hoger beroep, het recht op omgang te ontzeggen. De vader heeft op zijn beurt verzocht om een dwangsom te verbinden aan de zorgregeling. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking op 15 april 2014 de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van een beschermingsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2014 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de zaak verder behandeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in 2012 uit elkaar zijn gegaan en dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] in 2010 is aangetekend. De moeder heeft in haar beroepschrift geklaagd over de wijze van totstandkoming van de eerdere beschikking, maar het hof oordeelt dat zij geen belang heeft bij deze klacht, aangezien zij de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof heeft voorgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende grond is voor omgang tussen de vader en [de minderjarige1], ondanks de zorgen van de moeder over de veiligheid van de minderjarige. De vader heeft een stabiele situatie in Nederland en er zijn geen signalen van onveiligheid geconstateerd door Bureau Jeugdzorg.

Het hof heeft de zorgregeling uitgebreid en bepaald dat de vader [de minderjarige1] vier maal per week een dagdeel zal zien, met een verdere uitbreiding van de omgang in de toekomst. Tevens is er een dwangsom van € 500,- per keer vastgesteld voor de moeder bij niet-nakoming van de zorgregeling, met een maximum van € 25.000,-. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, bekrachtigd voor wat betreft het gezamenlijk gezag, maar de zorgregeling opnieuw vastgesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.428/01
(zaaknummer rechtbank C/19/92230 / FA RK 12-907)
beschikking van de familiekamer van 4 december 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. M.H. Heeg, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
advocaat: mr. C. Kamp-Wiggers, kantoorhoudend te Leek.
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudende te Assen,
verder te noemen:
BJZ.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft laatstelijk op 15 april 2014 een tussenbeschikking gegeven waarin is bepaald dat de behandeling van de zaak aangehouden wordt voor de duur van zes maanden, in afwachting van het door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) te verrichten beschermingsonderzoek naar [de minderjarige1] en de eventuele benoeming van een gezinsvoogd.
1.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 5 juni 2014 een brief van 4 juni 2014 van de raad met als bijlage een afschrift van het verzoek aan de rechtbank om [de minderjarige1] voor een periode van 12 maanden onder toezicht te stellen met het bijbehorende raadsrapport;
- op 17 oktober 2014 een brief van 17 oktober 2014 van BJZ met bijlagen, nogmaals ingekomen per post op 20 oktober 2014;
- op 22 oktober 2014 een journaalbericht van 21 oktober 2014 van mr. Kamp-Wiggers met bijlagen;
- op 24 oktober 2014 een journaalbericht van 23 oktober 2010 van mr. Heeg, met bijlagen; extra exemplaren ontvangen op 30 oktober 2014;
- op 28 oktober 2014 een akte vermeerdering van eis van 27 oktober 2013 van mr. Kamp-Wiggers, met als bijlage de beschikking van de rechtbank van 11 juni 2014 tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] voor de duur van één jaar.
1.3
Op 4 november 2014 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder is ter zitting voorts bijgestaan door mevrouw [C], die als tolk in de Arabische taal heeft opgetreden. Mevrouw [C] heeft hiertoe ter zitting de belofte afgelegd. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, mevrouw [D] verschenen.
Mr. Kamp-Wiggers heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
1.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ten overstaan van een andere samenstelling van het hof dan de samenstelling die de (tussen)beschikking van 15 april 2014 heeft gegeven. De onderhavige tussenbeschikking is door deze gewijzigde samenstelling gegeven.

2.De vaststaande feiten

2.1
[de minderjarige1] is [in] 2010 geboren uit de affectieve relatie van de ouders.
Op 24 december 2010 is het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] aangetekend in het gezagsregister. De ouders zijn [in] 2012 uit elkaar gegaan.

3.De omvang van het geschil

3.1
In het beroepschrift heeft de moeder verzocht om - samengevat - de bestreden beschikking te vernietigen, het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag en de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] te ontzeggen, en als het gezamenlijk gezag gehandhaafd blijft de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] te schorsen, subsidiair een zorgregeling te bepalen van enkele uren per twee weken met begeleiding en zonder overnachting.
3.2
De vader heeft de verzoeken van de moeder bestreden en in zijn verweerschrift in hoger beroep verzocht om aan de door de rechtbank bepaalde zorgregeling een dwangsom te verbinden. Bij akte gedateerd 27 oktober 2014 heeft hij zijn verzoek gewijzigd/vermeerderd en om een contactregeling verzocht zoals in die akte omschreven.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De moeder klaagt in grief 4 van het beroepschrift over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking, in het bijzonder over het niet in acht nemen van het beginsel van hoor en wederhoor. Zij heeft - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel - geen belang bij behandeling van die klacht. Immers, de moeder heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 6 maart 2013 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
4.2
De moeder heeft inmiddels - en wel ter zitting van het hof van 4 november 2014 -erkend dat er omgang tussen [de minderjarige1] en de vader moet zijn. Dat is ook wat de vader wil. Dat leidt tot de vraag hoe die omgang (verder) vorm moet worden gegeven. De moeder wil dat de omgang begeleid blijft, maar de vader vindt dat niet nodig.
4.3
Vanaf het voorjaar 2014 is er omgang geweest bij [E] die de omgang ook begeleid heeft. De moeder heeft aangegeven nog steeds zorgen te hebben over de veiligheid van [de minderjarige1] als hij bij de vader is. De moeder is bang dat [de minderjarige1] door de vader ontvoerd wordt als de omgang niet langer begeleid wordt en evenzo als de vader kennis krijgt van de naam van de school van [de minderjarige1]. De vader vindt die angst van de moeder niet gerechtvaardigd.
Naar het oordeel van het hof is niet in geschil dat de vader weet waar de moeder en [de minderjarige1] wonen. Als de vader [de minderjarige1] had willen ontvoeren, zou hij daartoe al in de gelegenheid zijn geweest. Gelet daarop, en op de huidige situatie dat de vader de Nederlandse nationaliteit heeft, hij in Nederland een eigen onderneming heeft en hij hier zijn sociale leven heeft, is niet (voldoende) aannemelijk geworden dat er een reële kans bestaat op ontvoering door de vader. Er is derhalve onvoldoende grond de vader onbegeleide omgang te onthouden. Evenmin bestaat op grond van de bij het hof bekende gegevens aanleiding geheim te houden naar welke school [de minderjarige1] gaat.
4.4
BJZ heeft aangegeven dat zij een goedlopend contact tussen de vader en [de minderjarige1] hebben gezien, waarin er geen signalen van onveiligheid bij [de minderjarige1] zijn. Dat is eerder ook gezien door [E]. BJZ heeft laten weten dat het in het belang van [de minderjarige1] goed is om het contact tussen zijn vader en hem te normaliseren en begeleiding van de omgang achterwege te (gaan) laten. BJZ heeft daarbij aangegeven een rol te kunnen vervullen in de overdrachtsmomenten. Het hof kan zich vinden in dat advies.
4.5
De vasthoudendheid van moeder om de zorgregeling niet uit te breiden, komt volgens haar voort uit mogelijk trauma en diepliggend wantrouwen richting de vader. Zij heeft zich recentelijk tot een psycholoog gewend om te werken aan haar trauma's. Het hof ziet dit als een positieve ontwikkeling, die mogelijk kan bewerkstelligen dat de ouders op termijn elkaar met meer vertrouwen tegemoet kunnen treden en de onderlinge communicatie kunnen verbeteren.
4.6
De moeder heeft geopperd om de beslissing aan te houden in afwachting van haar behandeling. Het hof gaat aan die suggestie voorbij. In december 2012 hebben partijen deelgenomen aan een traject van [E] bij [F]. In september 2013 zijn de ouders gestart met een traject bij een forensisch mediator. Na de beschikking van 15 april 2014 is er opnieuw begeleiding geweest bij [E]. Aldus is er jaren op verschillende wijzen ondersteuning geboden aan de moeder om haar vertrouwen in een contactregeling te vergroten, maar dat heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Ondanks alle (opgelegde) hulpverleningstrajecten is de strijd nog niet voorbij, maar bestaat geen aanleiding wederom een ingezet traject af te wachten. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige1] dat de beslissingen in deze zaak weer worden aangehouden.
Het ligt op de weg van de moeder (en binnen haar bereik) om ervoor te zorgen dat zij het contact tussen [de minderjarige1] en zijn vader verantwoord begeleidt en ondersteunt óf - voor zover haar dat nog niet (geheel) lukt - daarvoor zelf de nodige (professionele) derden in te schakelen.
4.7
Vanaf het voorjaar 2014 is er eens in de twee weken 1,5 uur omgang geweest bij [E]. Partijen hebben ter zitting van het hof afgesproken dat de zorgregeling tot aan deze beschikking zal inhouden dat de vader [de minderjarige1] op 5 november 2014 nog bij [E] ziet en dat hij daarna iedere twee weken op een woensdag van 10.00 uur tot 12.00 uur omgang heeft met [de minderjarige1]. BJZ heeft daarbij aangegeven dat zij zorg kunnen dragen voor de overdrachtsmomenten.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] dat met ingang van deze beschikking de omgang met zijn vader wordt uitgebreid en wel op de volgende wijze:
- vier maal iedere week een dagdeel waarbij de overdracht door BJZ wordt vorm gegeven;
- ( vervolgens) vier maal iedere woensdag na school tot donderdagochtend naar school, waarbij de vader [de minderjarige1] van school ophaalt en de vader [de minderjarige1] weer naar school toebrengt;
- ( vervolgens) één weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot en met maandag voor schooltijd, waarbij de vader [de minderjarige1] op de vrijdag uit school haalt en op de maandag weer naar school brengt.
4.8
Vanaf 1 mei 2015 dienen de vakanties en feestdagen bij helfte tussen de ouders te worden verdeeld. Tegen die tijd zal [de minderjarige1] een aantal omgangsweekenden bij de vader hebben doorgebracht.
4.9
Het hof is er nog steeds niet van overtuigd dat de moeder, zonder de stimulans van een dwangsom, zal (blijven) voldoen aan haar plicht de contacten tussen [de minderjarige1] en de vader te bevorderen, gelet op de houding van de moeder met betrekking tot de omgang in het verleden. Het hof zal dan ook een dwangsom blijven koppelen aan de nakoming van de zorgregeling. Het hof zal de dwangsom bepalen op € 500,- voor iedere keer dat de moeder niet voldoet aan de in deze beschikking vastgestelde omgangsregeling, met een maximum van € 25.000,-.
4.1
De moeder heeft in haar beroepschrift ten slotte nog verzocht om te bepalen dat zij voortaan alleen en niet langer samen met de vader het gezag over [de minderjarige1] zal uitoefenen, omdat de communicatie tussen hen volledig is verstoord.
Niet gebleken is dat [de minderjarige1] nadelen ondervindt van het feit dat zijn ouders tezamen het gezag delen oftewel dat hij klem of verloren is of raakt door het gezamenlijk gezag van de ouders. Dat een gezagswijziging anderszins in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk zou zijn, is evenmin aannemelijk geworden.
De omstandigheid dat de moeder nu aan haar eigen problematiek gaat werken is te meer reden om de huidige situatie in stand te laten. Het gevolg van de door de moeder gewenste gezagswijziging zou immers zijn dat de vader verder verwijderd raakt van zijn kind. Dit strookt niet met het recht van kinderen op en hun behoefte aan gelijkwaardig ouderschap van beide ouders. [de minderjarige1] wordt door de opstelling van de moeder in het verleden in zijn ontwikkeling bedreigd. Daarom is zelfs een ondertoezichtstelling uitgesproken. In een dergelijke situatie is het allerminst in het belang van [de minderjarige1] om het gezag bij de vader weg te halen.
Het hof neemt overigens nog in aanmerking dat voor zover de ouders vanwege hun strijd niet in staat zijn tot overeenstemming te komen over zaken die de opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] betreffen, de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling sturend kan optreden.
4.11
Gelet op het vorenstaande oordeelt het hof dat het gezamenlijk ouderlijk gezag, zoals door de rechtbank is vastgesteld, in stand dient te blijven. De moeder dient daarbij de gebruikelijke (medische en school-) informatie over [de minderjarige1] aan de vader te verstrekken.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 maart 2013, voor zover het betreft het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1], geboren [in] 2010;
vernietigt die beschikking voor zover het betreft de zorgregeling en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader aldus dat [de minderjarige1] bij de vader zal verblijven:
- vier maal iedere week een dagdeel waarbij de overdracht door BJZ wordt vorm gegeven;
- daarna vier maal iedere woensdag na school tot donderdagochtend naar school, waarbij de vader [de minderjarige1] van school ophaalt en de vader [de minderjarige1] weer naar school brengt;
- ( vervolgens) één weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot en met maandag voor schooltijd, waarbij de vader [de minderjarige1] op de vrijdag uit school haalt en op de maandag weer naar school brengt;
- vanaf 1 mei 2015 de helft van de schoolvakanties en de feestdagen;
bepaalt de door de moeder aan de vader te betalen dwangsom op € 500,- voor iedere keer dat de moeder niet of niet volledig voldoet aan de in deze beschikking vastgestelde omgangsregeling, met een maximum van € 25.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. H.J. de Ruijter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 december 2014 in bijzijn van de griffier.