In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de waarde van een vrijstaande semi-bungalow werd vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 460.000, welke waarde later werd verlaagd naar € 400.000 na een uitspraak op bezwaar. Belanghebbende was het niet eens met deze waarde en stelde in hoger beroep dat de waarde van de onroerende zaak € 345.000 zou moeten zijn.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 9 december 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar erin was geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde van € 400.000 niet te hoog was. Het Hof baseerde dit oordeel op de vergelijkingsmethode, waarbij de heffingsambtenaar drie vergelijkingsobjecten had gebruikt. Belanghebbende had geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de onroerende zaak meer achterstallig onderhoud had dan de vergelijkingsobjecten, en het Hof achtte de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde aannemelijk.
De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Het Hof zag geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.