ECLI:NL:GHARL:2014:9725

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
200.158.387-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing faillissementsverzoek wegens gebrek aan rechtens te respecteren belang

In deze zaak hebben appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], een verzoek tot faillietverklaring op eigen aangifte ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, welke is afgewezen bij vonnis van 21 oktober 2014. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de appellanten aan de vereisten van de faillissementswet voldeden, er geen baten te verwachten waren waaruit de kosten van de curator konden worden voldaan. Dit leidde tot de conclusie dat er geen rechtens te respecteren belang was bij het faillissementsverzoek, aangezien de schuldenlast van de appellanten ongewijzigd zou blijven en de curator niet in staat zou zijn om zijn kosten te verhalen.

In hoger beroep hebben de appellanten hun verzoek herhaald en aangevoerd dat de kosten van schuldeisers oplopen en dat er geen uitzicht is op een financiële afwikkeling van hun situatie. Ze stelden dat het faillissement hen zou helpen om de boedel met de daaraan verbonden schulden af te wikkelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2014 zijn de appellanten verschenen, bijgestaan door hun advocaat, mr. P.J. Stuy.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de appellanten in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen. Het hof is van mening dat, hoewel de appellanten voldoen aan de vereisten voor faillietverklaring, er nog steeds geen rechtens te respecteren belang is bij hun verzoek. Het doel van de Faillissementswet is om de boedel eerlijk te verdelen onder schuldeisers, en aangezien er geen baten te verwachten zijn, kan dit doel niet worden gediend. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst het faillissementsverzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.158.387/01
(zaaknummers rechtbank C/16/379141 /FT EA 14/559 en C/16/379142 /FT EA 14/560)
arrest van de derde civiele kamer van 11 december 2014
inzake

1.[appellant 1],

2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen:
[appellant 1]en[appellant 2],
advocaat: mr. P.J. Stuy, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 oktober 2014 is het verzoek van [appellant 1] en [appellant 2] tot faillietverklaring op eigen aangifte afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 27 oktober 2014, hebben [appellant 1] en [appellant 2] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende hen in staat van faillissement te verklaren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een journaalbericht met bijlagen van 6 november 2014 van mr. Stuy, alsmede van het proces-verbaal in eerste aanleg.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2014, waarbij [appellant 1] en [appellant 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat,

3.De beoordeling

Vaststaande feiten
3.1
Uit de stukken en de verklaringen ter zitting blijkt het volgende.
[appellant 1] en [appellant 2] zijn met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd op [in] 2011 te [woonplaats]. Zij hebben een inkomen van € 977,- netto per maand. Tevens ontvangen zij huurtoeslag (€ 237,- netto per maand); de huur bedraagt € 549,- per maand. Aan premie ziektekosten wordt een bedrag van € 216,- betaald.
De schuldenlijst bestaat uit 28 crediteuren en de totale schuld bedraagt ten minste
€ 69.476,04.
Oordeel van de rechtbank
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant 1] en [appellant 2] om hen - op eigen aangifte - failliet te verklaren afgewezen.
De rechtbank heeft hierbij het volgende overwogen.
"Aan verzoekers kan worden toegegeven dat zij aan de in de faillissementswet gestelde
vereisten om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard voldoen.
Immers, summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat verzoekers
in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen. Echter, er zijn geen baten (te
verwachten) waaruit de kosten van de curator kunnen worden voldaan en bij deze stand van
zaken zal de curator in verband met de (oplopende) kosten het faillissement zo snel mogelijk
voordragen voor opheffing wegens gebrek aan baten, waarbij de schuldenlast van verzoekers
ongewijzigd zal zijn gebleven.
Mede gelet op het belang van een te benoemen curator verschoond te blijven van niet
verhaalbare kosten, is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoekers een redelijk belang
hebben bij hun faillissementsaanvraag en zal het verzoek tot faillietverklaring worden
afgewezen."
Beroep van [appellant 1] en [appellant 2]
3.3
[appellant 1] en [appellant 2] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en voeren aan dat zij belang hebben bij hun faillietverklaring omdat
( a) de kosten van schuldeisers oplopen en er geen uitzicht is op een financiële afwikkeling van de penibele financiële situatie;
( b) het voor schuldeisers mogelijk wordt om BTW te verrekenen;
( c) de boedel met de daaraan verbonden schulden kan worden afgewikkeld, nu pogingen in het verleden niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. De curator heeft, in de visie van [appellant 1] en [appellant 2], meer mogelijkheden.
Ter zitting is nog aangevuld dat de belangen van [appellant 1] en [appellant 2] in deze groter zijn dan het door de rechtbank verwoorde belang van de curator.
Oordeel van het hof
3.4
Summierlijk is ook het hof gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat [appellant 1] en [appellant 2] in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant 1] en [appellant 2] kan worden toegegeven dat zij voldoen aan de in de faillissementswet gestelde vereisten om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard.
3.5
In zoverre merkt het hof – wellicht ten overvloede – nog op dat [appellant 1] en [appellant 2] geen misbruik van recht maken met hun verzoek.
3.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant 1] en [appellant 2] geen rechtens te respecteren belang hebben bij hun faillissementsverzoek.
Het doel van de Faillissementswet is ervoor te zorgen dat de boedel van de gefailleerde op een eerlijke wijze wordt verdeeld tussen de schuldeisers. Wanneer er - zoals hier aannemelijk is geworden - geen baten (te verwachten) zijn kan voornoemd doel niet worden gediend. Na faillissement zal er voor [appellant 1] en [appellant 2] financieel niets gewijzigd zijn ten opzichte van hun huidige situatie. Schuldeisers kunnen nu ook al op hun schulden afschrijven zodat de door [appellant 1] en [appellant 2] gestelde belangen van schuldeisers bij het faillissement in verband met afschrijven van die schulden niet spelen. Dat de curator meer mogelijkheden voor afwikkeling van de boedel heeft mag juist zijn echter dit is niet het doel van een faillissement.
Het ontbreken van een rechtens te respecteren belang bij het faillissementsverzoek is voldoende grond om het faillissementsverzoek af te wijzen. Dat de rechtbank bij haar beslissing mede heeft gelet op de belangen van de aan te stellen curator die benadeeld zullen worden omdat hij zijn kosten niet zal kunnen verhalen maakt niet dat, zoals [appellant 1] en [appellant 2] hebben gesteld, de rechtbank uitsluitend het belang van de curator heeft gewogen.
Slotsom
3.7
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden het verzoek heeft afgewezen, zodat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
21 oktober 2014.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Foppen, mr. J.G. Idsardi en mr. A.W. Jongbloed en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 december 2014.