Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1],
[appellant 1]en[appellant 2],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
De rechtbank heeft hierbij het volgende overwogen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak hebben appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], een verzoek tot faillietverklaring op eigen aangifte ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, welke is afgewezen bij vonnis van 21 oktober 2014. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de appellanten aan de vereisten van de faillissementswet voldeden, er geen baten te verwachten waren waaruit de kosten van de curator konden worden voldaan. Dit leidde tot de conclusie dat er geen rechtens te respecteren belang was bij het faillissementsverzoek, aangezien de schuldenlast van de appellanten ongewijzigd zou blijven en de curator niet in staat zou zijn om zijn kosten te verhalen.
In hoger beroep hebben de appellanten hun verzoek herhaald en aangevoerd dat de kosten van schuldeisers oplopen en dat er geen uitzicht is op een financiële afwikkeling van hun situatie. Ze stelden dat het faillissement hen zou helpen om de boedel met de daaraan verbonden schulden af te wikkelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2014 zijn de appellanten verschenen, bijgestaan door hun advocaat, mr. P.J. Stuy.
Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de appellanten in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen. Het hof is van mening dat, hoewel de appellanten voldoen aan de vereisten voor faillietverklaring, er nog steeds geen rechtens te respecteren belang is bij hun verzoek. Het doel van de Faillissementswet is om de boedel eerlijk te verdelen onder schuldeisers, en aangezien er geen baten te verwachten zijn, kan dit doel niet worden gediend. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst het faillissementsverzoek af.