ECLI:NL:GHARL:2014:9821

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
13/00869
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot onroerend goed

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Inspecteur van de Belastingdienst en belanghebbende over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. De Inspecteur heeft een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.107, dat later door de Inspecteur is verminderd tot € 95.107 na bezwaar van belanghebbende. De rechtbank heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van € 11.191. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De kern van het geschil betreft de vraag of het verschil tussen de getaxeerde waarde van een appartementencomplex bij ingebruikneming voor verhuur en de verkrijgingsprijs, verminderd met door belanghebbende gemaakte kosten, moet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur stelt dat de werkzaamheden van belanghebbende, die het pand geschikt maakte voor verhuur, een belaste waardesprong in box 1 opleveren. Belanghebbende daarentegen betwist dit en stelt dat zijn werkzaamheden enkel gericht waren op het verhuren van de appartementen, zonder dat er sprake is van een exceptioneel rendement.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat belanghebbende de appartementen heeft verbouwd en verhuurd, maar dat de werkzaamheden niet meer omvatten dan wat normaal vermogensbeheer met zich meebrengt. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet heeft aangetoond dat belanghebbende een voordeel heeft beoogd dat het normale vermogensbeheer te boven gaat. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten van belanghebbende worden vergoed door de Inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00869
uitspraakdatum:
16 december 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2013, nummer AWB LEE 12/1788, in het geding tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.107 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.501. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 410.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 95.107 en de heffingsrente verminderd tot een vergoeding van € 1.945.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (thans: de rechtbank Noord-Nederland, hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 juli 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.191, onder handhaving van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en onder bepaling dat de Inspecteur de heffingsrente dienovereenkomstig vermindert. Voorts heeft zij de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B], alsmede belanghebbende en zijn gemachtigde drs. [C].
1.7
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Belanghebbende heeft ter zitting het incidenteel hoger beroep ingetrokken.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende, geboren [in] 1969, is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met mevrouw [D], geboren [in] 1968.
2.2
Belanghebbende en [E] drijven in de vorm van een vennootschap onder firma (vof) een onderneming, welke bestaat uit het exploiteren van een installatiebedrijf, genaamd "[F]".
2.3
Op 1 december 2006 respectievelijk op 30 maart 2007 is door een samenwerkingsverband (projectontwikkelaar) een losstaand pakhuis met vier garages, en een woon- en winkelpand, staande en gelegen aan [a-straat] 31/33 te [Z] en [b-straat] 1e tot en met 1h te [Z], gekocht voor € 30.000, respectievelijk € 80.000. Drie van de vier garages waren verhuurd, tegen maandelijkse huursommen van minder dan € 30 per garage. Het woon-winkelpand, dat in een zeer slechte staat van onderhoud verkeerde, was in gebruik als opslag voor vloerbedekking. De projectontwikkelaar was voornemens deze onroerende zaken te ontwikkelen tot een appartementencomplex met een vijftal appartementen.
2.4
In opdracht en voor rekening van de projectontwikkelaar is grondonderzoek gedaan, is een bouwfysisch rapport opgesteld, zijn er ventilatie- en constructieberekeningen en bouwtekeningen gemaakt, is een bouwvergunning aangevraagd, is een sloopvergunning aangevraagd voor de vier garages en heeft de feitelijke omvorming (verbouwing) tot appartementencomplex plaatsgevonden. De projectontwikkelaar heeft het pand gestript en het pakhuis van een nieuw dak voorzien. Ook heeft hij nieuwe vloerplaten gelegd.
2.5
Belanghebbende is door de projectontwikkelaar benaderd om een offerte te maken voor de installatiewerkzaamheden. Later heeft de projectontwikkelaar contact met belanghebbende opgenomen met de vraag of hij interesse had in de aanschaf van het appartementencomplex, omdat het voor de projectontwikkelaar buiten zijn werkgebied lag.
2.6
Op 28 september 2007 is het appartementencomplex voor een bedrag van € 195.000 aan belanghebbende en zijn echtgenote verkocht. Ten tijde van de verkrijging door belanghebbende waren de appartementen reeds als separate wooneenheden van elkaar afgescheiden.
2.7
Op 29 oktober 2007 is door de gemeente Winschoten de door de projectontwikkelaar aangevraagde bouwvergunning afgegeven. Ook is een nieuwe huisnummerbeschikking afgegeven, waarbij aan elke wooneenheid een eigen huisnummer toegewezen is.
2.8
De waarde van het appartementencomplex op het moment van aankoop door belanghebbende en zijn echtgenote in vrij te aanvaarden staat is, namens de Inspecteur, getaxeerd op € 195.000.
2.9
Na aankoop van het appartementencomplex heeft belanghebbende de volgende werkzaamheden verricht: installatiewerk van leidingen voor water en elektra, het plaatsen van keukens, het aftimmeren van badkamers en het plaatsen van tussenwanden. Voorts heeft hij gaten gedicht, vloeren geëgaliseerd, trappen en plafonds geplaatst, dakgoten hersteld, schilderwerk verricht en bergingen voor afvalcontainers en fietsen gerealiseerd. Belanghebbende heeft deze werkzaamheden in zijn vrije tijd verricht, van december 2007 tot december 2008.
2.1
In de loop van 2008 zijn de vijf appartementen door belanghebbende verhuurd aan derden.
2.11
Op 28 maart 2008 is de Inspecteur bij belanghebbende met een boekenonderzoek begonnen naar de aanvaardbaarheid van - onder meer - de aangiften in de IB/PVV voor 2007 tot en met 2009. De uitkomsten van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur vastgelegd in een rapport van 9 oktober 2009. In dit rapport heeft de Inspecteur - onder meer - geschreven:
"4.1.5 Conclusie
Door verschillende werkzaamheden zelf te doen en het pand geschikt te maken voor de verhuur van appartementen wordt er voordat het pand over kan gaan naar box 3, een belaste waardesprong gemaakt in box 1. De werkzaamheden hebben niet geleid tot vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak, maar de verbouwingen zijn wel op zo'n grote schaal uitgevoerd dat dit normaal vermogensbeheer te buiten gaat. Belastingplichtige stelt dat hij in anderhalf jaar bijna elke vrije minuut in de verbouwing heeft gestopt. Ongeveer 80% van de werkzaamheden zijn door hem zelf uitgevoerd. De werkzaamheden zijn door de heer [X] verricht, wat betekent dat bij hem de waardesprong wordt belast."
2.12
Met dagtekening 24 december 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2008 opgelegd, waarbij de Inspecteur, in afwijking van de aangifte, het resultaat uit overige werkzaamheden als volgt heeft berekend:
Getaxeerde waarde door Rijkstaxateur
€ 415.000
Af: aanschafwaarde + kosten

288.809
Resultaat uit overige werkzaamheden
€ 126.191
2.13
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur een rijkstaxatie laten plaatsvinden. De waarde van het appartementencomplex na realisatie is getaxeerd op een bedrag van € 415.000. Eenzelfde taxatie heeft in opdracht van belanghebbende plaatsgevonden. De uitkomst van deze taxatie bedraagt op basis van huurkapitalisatie € 345.000. Op 19 oktober 2011 heeft een mondelinge gezamenlijke taxatie plaatsgevonden, ten einde tot een compromis te komen. De uitkomst van deze taxatie bedraagt € 375.000. Het compromisvoorstel is door belanghebbende niet aanvaard.
2.14
De Inspecteur is bij zijn uitspraak op bezwaar van 28 juni 2012 gedeeltelijk tegemoet gekomen aan belanghebbendes bezwaar. Bij de minnelijke taxatie is de waarde van het pand verminderd met € 40.000. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het verzamelinkomen als volgt nader vastgesteld:
Vastgesteld inkomen uit werk en woning
€ 135.107
Af: minder resultaat uit overige werkzaamheden

40
Nader vastgesteld inkomen uit werk en woning
€ 95.107
Inkomen uit sparen en beleggen

2.501
Nader vastgesteld verzamelinkomen
€ 97.608

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht het verschil tussen de getaxeerde waarde van het appartementencomplex bij ingebruikneming voor verhuur en de verkrijgingsprijs, verminderd met door belanghebbende gemaakte kosten, heeft aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, welke vraag door de Inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de arbeid van belanghebbende naar aard en omvang tot doel heeft gehad voordelen uit de onroerende zaken te behalen die redelijkerwijs te verwachten waren en die normaal vermogensbeheer, in casu het verhuren van de aangekochte onroerende zaken, te boven gaat. Het voordeel dat belanghebbende met de aan de verbouwing verrichte arbeid heeft behaald, is daarom aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden.
3.3
Belanghebbende stelt dat hij geen andere bedoeling met de panden heeft gehad dan de daarin aanwezige appartementen te verhuren en dat hij die appartementen slechts heeft afgewerkt om ze geschikt te maken voor de verhuur. Van een exceptioneel rendement is geen sprake. De in de heffing betrokken waardesprong kan niet worden gekwalificeerd als resultaat uit overige arbeid. Indien wel een te belasten voordeel aanwezig zou zijn, is dat te hoog vastgesteld. Alsdan zou moeten worden uitgegaan van de WOZ-waarde en een leegwaarde-ratio van 85 percent, hetgeen ertoe zou leiden dat er geen waardesprong is. Ten slotte voert belanghebbende, subsidiair, aan dat een eventueel te belasten voordeel slechts voor de helft in de heffing kan worden betrokken, omdat belanghebbende op grond van zijn huwelijksvermogensregime voor de helft eigenaar is van de onroerende zaak.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.6
Belanghebbende concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.012 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.501.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.90 van de Wet IB 2001 (de Wet) is belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Wet bepaalt dat onder werkzaamheid mede wordt verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. Van normaal actief vermogensbeheer is geen sprake als het rendabel maken van onroerende zaken geschiedt door middel van arbeid die de eigenaar van onroerende zaken verricht en die arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar tot doel heeft het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen uit de onroerende zaken, die het rendement bij normaal vermogensbeheer te boven gaan.
4.2
De door belanghebbende aangekochte onroerende zaak was ten tijde van de aankoop bouwtechnisch reeds in appartementen verdeeld, in die zin dat het bestond uit vijf onderscheiden gedeelten die door muren van elkaar gescheiden waren. De verkoper had daartoe reeds een bouwvergunning met bijbehorende huisnummerwijziging aangevraagd, sloopwerkzaamheden verricht en een dak vernieuwd.
4.3
Het vorenstaande brengt mee dat de door belanghebbende verrichte werkzaamheden geen wijziging hebben gebracht in de bestemming of aanwendingsmogelijkheden van de onroerende zaak. Belanghebbende heeft niet meer gedaan dan het aankopen van een pand dat reeds bouwkundig gereed was om in appartementen te verhuren, en dat pand en die appartementen zodanig opgeknapt dat hij die verhuur kon realiseren. De aard van de werkzaamheden is er derhalve niet op gericht geweest voordelen te behalen die het rendement bij normaal vermogensbeheer te boven gaan. Daaraan doet niet af dat de werkzaamheden omvangrijk waren en dat belanghebbende daaraan veel tijd heeft gespendeerd en kosten heeft gemaakt.
4.4
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de aanschaf van het appartementencomplex met het oogmerk om de appartementen langdurig te verhuren, in beginsel leidt tot inkomen uit sparen en beleggen en niet tot resultaat uit overige werkzaamheden; dat op de Inspecteur de last rust aannemelijk te maken dat belanghebbende in het onderhavige geval een voordeel heeft beoogd door het aanwenden van bijzondere kennis op het moment van aankoop en door belanghebbende uitgevoerde waardecreërende arbeid, en dat belanghebbende dat voordeel ook redelijkerwijs kon verwachten; dat de Inspecteur in dat bewijs niet is geslaagd. Noch de kennis van belanghebbende als installateur, noch het aanvragen door belanghebbende van financiering voor de aankoop en/of de verbouwing, noch het plaatsen van advertenties voor de verhuur, het voeren van onderhandelingen met potentiele huurders en het opstellen van huurcontracten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, maakt dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht die normaal vermogensbeheer te boven gaan.
4.5
Op grond van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat de waardesprong van de door belanghebbende aangekochte onroerende zaak door de Inspecteur ten onrechte als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt. Terecht neemt de Inspecteur voor dat geval het standpunt in dat in het onderhavige geval evenmin sprake is van winst uit onderneming.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende in hoger zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten  wegingsfactor 1  € 487 = € 974 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 974;
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 493.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. E. Polak en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
16 december 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 december 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.