In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Inspecteur van de Belastingdienst en belanghebbende over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. De Inspecteur heeft een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.107, dat later door de Inspecteur is verminderd tot € 95.107 na bezwaar van belanghebbende. De rechtbank heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van € 11.191. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De kern van het geschil betreft de vraag of het verschil tussen de getaxeerde waarde van een appartementencomplex bij ingebruikneming voor verhuur en de verkrijgingsprijs, verminderd met door belanghebbende gemaakte kosten, moet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur stelt dat de werkzaamheden van belanghebbende, die het pand geschikt maakte voor verhuur, een belaste waardesprong in box 1 opleveren. Belanghebbende daarentegen betwist dit en stelt dat zijn werkzaamheden enkel gericht waren op het verhuren van de appartementen, zonder dat er sprake is van een exceptioneel rendement.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat belanghebbende de appartementen heeft verbouwd en verhuurd, maar dat de werkzaamheden niet meer omvatten dan wat normaal vermogensbeheer met zich meebrengt. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet heeft aangetoond dat belanghebbende een voordeel heeft beoogd dat het normale vermogensbeheer te boven gaat. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten van belanghebbende worden vergoed door de Inspecteur.