ECLI:NL:GHARL:2014:9827

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
13/01256
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet met omkering en verzwaring van de bewijslast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die het beroep tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ongegrond heeft verklaard. De aanslagen zijn opgelegd voor het jaar 2008, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.316 heeft vastgesteld, evenals een bijdrage-inkomen van € 25.000. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan, wat heeft geleid tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Tijdens de zittingen heeft belanghebbende stukken overgelegd die een lagere belastbare winst van € 8.704 verantwoorden, maar het Hof oordeelt dat deze stukken niet overtuigend zijn en dat de schatting van de Inspecteur redelijk is. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Ook de verzuimboete van € 226 wordt door het Hof als passend beschouwd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01256
uitspraakdatum: 16 december 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2013, nummer AWB 13/672, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.316. Daarbij is voorts € 303 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 voorts een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 25.000. Daarbij is € 109 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3
Deze aanslagen en beschikkingen inzake de heffingsrente en boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7
Het eerste onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door [A], alsmede [B] namens de Inspecteur.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Hiervan zijn afschriften aan partijen verzonden op 25 augustus 2014.
1.9
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. In dat kader hebben partijen nadere stukken ingediend.
1.1
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 november 2014 te Arnhem. De in 1.7 genoemde personen zijn aldaar verschenen.
1.11
Van het tweede onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar (2008) een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten bestonden uit de verkoop van woondecoratieartikelen. Belanghebbende heeft deze onderneming een groot aantal jaren geëxploiteerd.
2.2
Belanghebbende heeft een partner (mevrouw [A]). Zij hebben samen één kind. Het gezin woonde in 2008 in een ‘eigen woning’ als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In verband hiermee heeft belanghebbende een hypothecaire schuld en rentebetalingsverplichtingen.
2.3
In de jaren vóór 2008 is door de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende een verlies vastgesteld.
2.4
Belanghebbende is door de Inspecteur op 28 februari 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2008 en voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2008 vóór 1 april 2009 (hierna: de aangifte). Omdat indiening van die aangifte uitbleef, heeft de Inspecteur belanghebbende een zogenoemde herinneringsbrief gezonden en vervolgens, bij brief van 1 maart 2010, aangemaand tot het doen van bedoelde aangifte vóór 15 maart 2010. De aangifte is niet door belanghebbende ingediend.
2.5
De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve de onderhavige aanslagen IB/PVV 2008 en Zvw 2008 vastgesteld. Daarbij is hij uitgegaan van een schatting van de winst van belanghebbende van € 25.000. De aanslag IB/PVV 2008 is – met inachtneming van een verlies uit voorgaande jaren van € 4.684 – vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.316. Aan heffingsrente is in rekening gebracht een bedrag van € 303. Voorts is een verzuimboete van € 226 aan belanghebbende opgelegd wegens het niet doen van de aangifte. De aanslag Zvw 2008 is vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 25.000. Aan heffingsrente is daarbij in rekening gebracht een bedrag van € 109.
2.6
Het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslagen en beschikkingen is door de Inspecteur ongegrond verklaard.
2.7
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.8
In hoger beroep heeft belanghebbende – na daartoe door het Hof tijdens de eerste zitting op 21 augustus 2014 in de gelegenheid te zijn gesteld – op 19 september 2014 stukken overgelegd, waarin – onder meer – de jaarcijfers over 2008 van zijn onderneming zijn opgenomen. Deze stukken zijn in september 2014 opgemaakt door [C] van [D] BV aan de hand van de door belanghebbende aangeleverde bescheiden. In die stukken is een belastbare winst van belanghebbende over 2008 verantwoord van € 8.704. Daarbij is onder meer een stelpost opgenomen van € 7.864 voor privéopnamen. Bij brief van 26 september 2014, bestaande uit 1,5 bladzijde, heeft de Inspecteur daarop gereageerd. De brief van de Inspecteur is door een fout van het Hof met vertraging doorgezonden naar belanghebbende. In een telefonisch onderhoud met de griffier van het Hof op 10 november 2014 heeft belanghebbende aangegeven de brief van de Inspecteur op zaterdag 8 november 2014 te hebben ontvangen.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de onderhavige aanslagen en beschikkingen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken van de Inspecteur en kennelijk tot vermindering van de aanslagen en beschikkingen.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Nader stuk
4.1
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof van 13 november 2014 erover geklaagd dat hij het door de Inspecteur in het kader van het hervatte onderzoek ingediende nadere stuk met dagtekening 26 september 2014 zeer laat heeft ontvangen. Dit nadere stuk, dat door de Inspecteur is ingediend bij het Hof met inachtneming van de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht vervatte tiendagentermijn, is door een fout van het Hof met vertraging doorgezonden naar belanghebbende. In een telefonisch onderhoud met de griffier van het Hof op 10 november 2014 heeft belanghebbende de griffier medegedeeld dat hij het desbetreffende stuk van de Inspecteur op zaterdag 8 november 2014 heeft ontvangen. Hoewel dit relatief kort voor de (tweede) zitting is, ziet Hof geen grond om de behandeling van de zaak wederom aan te houden. Gelet op de omvang en de inhoud van de brief van de Inspecteur en het aantal dagen dat belanghebbende tot zijn beschikking had om kennis te nemen van de brief, kan naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet worden gezegd dat belanghebbende in zijn processuele belangen is geschaad.
Omkering bewijslast
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende met betrekking tot het onderhavige jaar geen gevolg heeft gegeven, ook niet na de aanmaning van de Inspecteur daartoe, aan de uitnodiging van de Inspecteur tot het doen van de aangifte IB/PVV 2008 en Zvw 2008.
4.3
Dit betekent, gelijk de Inspecteur heeft gesteld en de Rechtbank heeft geoordeeld, dat belanghebbende voor het jaar 2008 niet ‘de vereiste aangifte’ heeft gedaan. Dit brengt mee dat belanghebbende moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
4.4
Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van een aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
Redelijke schatting en bewijs
4.5
Belanghebbende betwist de in onderdeel 2.5 vermelde schatting van de Inspecteur van € 25.000 aan winst uit onderneming. Naar het oordeel van het Hof kan deze schatting, die is gebaseerd – naar de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard – op een ‘minimum gezinsinkomen voor levensonderhoud’ niet als onredelijk worden bestempeld. Het ligt, nu belanghebbende de schatting van de Inspecteur betwist, op zijn weg daarvoor het verzwaarde tegenbewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.6
Met zijn in het hogerberoepschrift vervatte stelling dat door de Inspecteur geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, de negatieve economische ontwikkelingen en ‘negatieve aangiften’ in voorgaande jaren, heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast. Met de door hem overgelegde jaarcijfers heeft belanghebbende evenmin voldaan aan de op hem rustende last overtuigend aan te tonen dat het belastbare inkomen uit werk en woning onderscheidenlijk het bijdrage-inkomen te hoog is vastgesteld door de Inspecteur. Het in de jaarcijfers opgenomen bedrag van € 7.864 voor privéopnamen van belanghebbende betreft een stelpost. Bij de - geringe - hoogte van dit bedrag zijn door de Inspecteur en het Hof vraagtekens geplaatst, welke vraagtekens belanghebbende niet heeft kunnen wegnemen. Voorts valt op dat de balans over 2008 niet in evenwicht is en dat sprake is van een onbegrijpelijke overboeking van een zakelijke schuld naar privé (het ABN-AMRO bankkrediet). Nu belanghebbende niet in zijn verzwaarde bewijslast is geslaagd, moet worden geconcludeerd dat de onderhavige aanslagen naar de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
Verzuimboete
4.7
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke klachten aangevoerd tegen de verzuimboete van € 226. Het is het Hof niet gebleken dat deze boete ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd. Een boete van € 226 acht het Hof te dezen passend en geboden voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
Heffingsrente
4.8
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen inzake de heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de aanslagen in stand worden gelaten, ziet het Hof geen grond voor vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is te Arnhem op
16 december 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 17 december 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.