ECLI:NL:GHARL:2014:9866

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
200.158.612
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake faillissement en schuldsanering van appellanten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, waarin hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank had op 13 november 2013 [appellant] en [appellante] op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van B.B.M. Elbert-Scholten tot curator. Op 21 oktober 2014 werd hun verzoek tot opheffing van het faillissement en toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden.

Het hof heeft op 18 december 2014 de zaak behandeld, waarbij [appellant] en [appellante] in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat mr. J. Keupink. De curator was ook aanwezig. Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, maar constateert dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd van hun goede trouw met betrekking tot hun schulden. De rechtbank had eerder al overwogen dat de schulden aan de Belastingdienst en de kinderopvangtoeslag niet te goeder trouw waren ontstaan.

Het hof oordeelt dat de appellanten niet in staat zijn geweest om aan te tonen dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoekschrift te goeder trouw zijn geweest. De crediteurenlijst die zij hebben overgelegd, bevatte onvoldoende informatie, zoals ontstaansdata van de schulden en onderliggende stukken die de ontstaansredenen konden staven. Hierdoor kon het hof niet vaststellen of de appellanten te goeder trouw waren en of hun verzoek om schuldsanering kon worden toegewezen.

Daarom heeft het hof het hoger beroep verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waardoor het faillissement van [appellant] en [appellante] in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.158.612
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: F/980-981/13)
arrest van de eerste civiele kamer van 18 december 2014
inzake
[appellant]
en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna: [appellant] en [appellante],
advocaat: mr. J. Keupink.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 13 november 2013 zijn [appellant] en [appellante] op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van B.B.M. Elbert-Scholten tot curator.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 oktober 2014 is het verzoek van [appellant] en [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsanerings-regeling, onder gelijktijdige opheffing van het faillissement, afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 29 oktober 2014 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat het ten aanzien van hen uitgesproken faillissement wordt opgeheven, onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brief met bijlagen van 24 november 2014 van de curator en de brief met bijlagen van
4 december 2014 en het faxbericht met bijlagen van 10 december 2014 van mr. Keupink.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2014, waarbij [appellant] en [appellante] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. Keupink. De curator is eveneens verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] en [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling onder verwijzing naar artikel 288 lid 1, aanhef en onder b van de Faillissementswet (hierna: Fw) afgewezen, omdat [appellant] en [appellante] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden. De rechtbank heeft hiertoe samengevat overwogen dat de schulden aan de Belastingdienst en ter zake de kinderopvangtoeslag niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat de CJIB-schulden naar hun aard als niet te goeder trouw dienen te worden aangemerkt, zodat de verzoeken om deze reden niet voor toewijzing in aanmerking komen.
3.2
Het hof oordeelt als volgt. Desgevraagd hebben [appellant] en [appellante] ter zitting verklaard een ondertekend omzettingsverzoek aan de rechtbank te hebben gedaan. Het hof zal er dan ook veronderstellenderwijs vanuit gaan dat een verzoek tot omzetting in de zin van artikel 284 lid 2 Fw door [appellant] en [appellante] is gedaan, nu slechts twee ongedateerde en niet ondertekende omzettingsverzoeken in hoger beroep zijn overgelegd.
3.3
Het hof stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 onder b Fw het aan [appellant] en [appellante] is aannemelijk te maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop hun verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. [appellant] en [appellante] dienen om die reden aan de hand van stukken (artikelen 15b jo 285 Fw) onder meer inzichtelijk te maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden (exact) zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn.
3.4
Het hof stelt vast dat het verzoekschrift slechts een (door de curator) opgestelde gecombineerde crediteurenlijst van [appellant] en [appellante] bevat. Deze crediteurenlijst bevat een overzicht van de preferente schuldeisers (in totaal € 27.576,-) en van de concurrente schuldeisers (in totaal € 129.237,25). Ontstaansdata van de schulden ontbreken evenals enig onderliggend stuk, die de ontstaansredenen van de schulden zou kunnen staven. Ter zitting hebben [appellant] en [appellante] geen voldoende toelichting kunnen geven op grond waarvan het hof in staat is om vast te stellen of de schuldenaars te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop hun verzoekschrift is ingediend. Ook is het hof niet in staat gesteld om zich een oordeel te vormen over de omvang van de schulden van [appellant] en die van [appellante], nu geen gesplitste schuldenlijsten zijn overgelegd.
3.5
Het hoger beroep faalt derhalve. Het bestreden vonnis dient dan ook te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 oktober 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, A.R. van der Winkel en H. Wammes, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, en in tegenwoordig-heid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.