ECLI:NL:GHARL:2015:10099

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
200.165.194/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en de waardering van sieraden in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de verdeling van de huwelijksgemeenschap centraal na de echtscheiding van partijen, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw, wonende in Turkije, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 13 november 2014, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De vrouw betwist de waardering van de sieraden en de verplichting om een bedrag van € 12.383,- aan de man te betalen. De man heeft in incidenteel hoger beroep grieven ingediend met betrekking tot de schulden aan de Belastingdienst en andere financiële verplichtingen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder het huwelijk in 2009 en de ontbinding daarvan door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank had eerder bepaald dat de verkoopopbrengst van de woning en de waarde van de levensverzekering gelijkelijk verdeeld moesten worden, evenals de sieraden en andere inboedelgoederen. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man besproken en geconcludeerd dat de vrouw niet opzettelijk goederen heeft verzwegen, waardoor de toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW niet aan de orde is. De waardering van de sieraden is een belangrijk punt van geschil, waarbij het hof de vrouw heeft toegelaten tot bewijslevering over de waarde van de sieraden en de terugschonking aan haar moeder.

De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw bewijs moet leveren van haar stellingen en dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat dit bewijs is geleverd. De zaak is van belang voor de juridische beoordeling van de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen en de waardering van goederen in het kader van echtscheidingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.165.194/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/348302 / FL RK 13-1617)
beschikking van de vijfde kamer van 15 december 2015
inzake
[de vrouw],
wonende in Turkije, in dezen woonplaats kiezende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.W.A. Offermanns, kantoorhoudend te Zeewolde,
tegen
[de man],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.M.J. van de Ven, kantoorhoudend te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 13 februari 2015;
- een brief van 19 maart 2015 namens mr. Offermanns;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 29 april 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 22 juni 2015;
- een journaalbericht van 5 oktober 2015 met bijlagen van mr. Van de Ven;
- een journaalbericht van 12 oktober 2015 met bijlagen namens mr. Offermanns;
- een journaalbericht van 15 oktober 2015 met bijlagen van mr. Van de Ven;
- een journaalbericht van 19 oktober 2015 met bijlagen van mr. Van de Ven.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 oktober 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. R.E. Dijkstra (een kantoorgenoot van mr. Offermanns), en de man, bijgestaan door mr. Van de Ven.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2009 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
3.2
De man en de vrouw bezitten beiden de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
3.3
Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
Bij beschikking van 13 november 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (onder zaaknummer C/16/348302 / FL RK 13-1617) als volgt beslist:
" a. bepaalt dat de verkoopopbrengst minus de hypothecaire schulden en minus de verkoopkosten van de woning plus de waarde van de levensverzekering onder nummer [00000] bij [B] bij helfte wordt gedeeld, in geval er sprake is van een overwaarde;
b. bepaalt dat ieder de helft voldoet van het verschil in de verkoopopbrengst minus de hypothecaire schulden en minus de verkoopkosten van de woning plus de waarde van de levensverzekering onder nummer [00000] bij [B] , in geval er sprake is van ene onderwaarde;
c. bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de vanaf 27 december 2012 verschuldigde maandelijkse hypotheektermijnen, premies ter zake van de levensverzekering [00000] bij [B] en de vanaf 27 december 2012 verschuldigde gemeentelijke belastingen, voor zover het de eigenaarslasten van de woning betreft;
d. deelt aan ieder van partijen de eigen sieraden toe;
e. deelt de overige inboedelgoederen aan de man toe;
f. deelt het actief in de eenmanszaak [C] toe aan de man en bepaalt dat de man het passief in de eenmanszaak [C] als eigen schuld voldoet;
g. bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de omzetbelastingschuld ten name van [D] , groot € 2.310,- op 31 december 2012;
h. bepaalt dat de vrouw aan de man moet voldoen de helft van hetgeen de man sinds 27 december 2012 op de op die datum bestaande schuld aan [E] heeft betaald;
i. bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de op 27 december 2012 bestaande belastingschuld ten name van de vrouw;
j. bepaalt dat de man de schuld van € 3.834,- aan het Turkse leger als zijn eigen schuld voldoet;
k. veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen de som van € 12.383,- (zegge: twaalf duizend driehonderd drie en tachtig euro), ter zake van de sieraden, de inboedel en het Turkse leger;
l. compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen kosten draagt;
m. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
n. wijst af hetgeen meer of anders is gevraagd."

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
De vrouw verzoekt het hof in haar beroepschrift om de beschikking van de rechtbank van 13 november 2014 te vernietigen voor zover het de beslissing onder k. van het dictum betreft en opnieuw rechtdoende de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen de som van € 1.383,-- ter zake van de sieraden, de inboedel en de schuld aan het Turkse leger.
5.2
De man verzoekt het hof in zijn incidenteel hoger beroep om de beschikking van de rechtbank van 13 november 2014 te vernietigen voor zover het betreft het onderdeel/de onderdelen dat/die ten deze door de grieven van de man is/zijn bestreden en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, bij beschikking:
- de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad € 778,41, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent, ter zake van de schuld aan [E] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de beschikking in deze zal worden gewezen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
- te bepalen dat tot de huwelijkse gemeenschap behoren de schulden aan de Belastingdienst met de aanslagnummers/kenmerk (naar het hof begrijpt:) [00001] , [00002] en [00003] en te bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is aangaande deze schulden en de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad € 1.246,--, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent, ter zake van de belastingschulden met nummers (naar het hof begrijpt:) [00001] , [00002] en [00003] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de beschikking in deze zal worden gewezen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
- de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad € 1.326,--, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent, ter zake van de gemeenschappelijke belastingen (eigenaarslasten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de beschikking in deze zal worden gewezen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum.

6.De omvang van het geschil

6.1
In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
6.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 13 november 2014. De grieven zien - kort gezegd - op de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de (waardering van de) sieraden.
6.3
De man is op zijn beurt met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de schulden aan [E] en de Belastingdienst en op de door de man na de peildatum betaalde gemeentelijke belastingen (eigenaarslasten).
6.4
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

7.De motivering van de beslissing

7.1
De rechtbank heeft de peildatum voor de omvang en de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen op 27 december 2012 (te weten: de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding door de vrouw) gesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn gericht, zal in hoger beroep ook daarvan worden uitgegaan.
* de sieraden
7.2
In haar eerste grief komt de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van de man op grond van artikel 3:194 lid 2 BW ten aanzien van de sieraden van de vrouw slaagt.
7.3
Deze grief treft doel. Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. Het hof is van oordeel dat niet aan voornoemd criterium is voldaan, nu uit de stukken is gebleken dat het voor beide partijen duidelijk was dat de sieraden van de vrouw onderdeel uitmaakten van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Het enkele feit dat de vrouw, zoals de man betoogt, haar sieraden zonder overleg heeft meegenomen naar Turkije (om ze daar te verkopen), leidt niet tot toepassing van bovengenoemde bepaling. Weliswaar was bij de man niet bekend dat de vrouw een safeloket huurde bij de [a-bank] , deze extra omstandigheid rechtvaardigt evenmin een dergelijke verstrekkende conclusie, omdat de in het geding zijnde sieraden van de vrouw nooit zijn verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden. Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, dan ook geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat ieder van de gewezen echtgenoten recht heeft op de helft van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogensbestanddelen en derhalve op de helft van de waarde van de sieraden van de vrouw.
7.4
De vrouw stelt in haar tweede grief de waardering van de sieraden ter discussie. Het hof zal daarom dienen te beoordelen voor welke waarde de sieraden van de vrouw in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen dienen te worden betrokken.
7.5
Tussen partijen is niet in geschil dat 10 armbanden (huwelijksgeschenken) tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoorden. Bij gebrek aan deugdelijke betwisting van de zijde van de vrouw dient er van te worden uitgegaan dat het om gouden armbanden ging. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de waarde van deze sieraden dient te worden bepaald aan de hand van de goudwaarde. De man heeft daartoe stukken overgelegd, die erop neerkomen dat op de huwelijksdag de goudwaarde (berekend aan de hand van de huidige wisselkoers) afgerond € 6.215,-- bedroeg. Het hof acht dat op grond van de beschikbare stukken van de juwelier voorshands aannemelijk. De vrouw heeft echter gesteld dat de armbanden geen hogere waarde dan € 3.000,-- konden hebben, omdat dat het bedrag is dat voor het huwelijksgeschenk beschikbaar was (te weten: een door de tante van de man verstrekte lening aan de ouders van de man). De vrouw biedt daarvan bewijs aan. Het hof zal haar - bij wijze van tegenbewijs - tot bewijslevering toelaten. Niet in geschil is dat de (goud)waarde die de sieraden ten tijde van het huwelijk hadden dient te worden geïndexeerd in overeenstemming met de eerder genoemde stukken. Blijkens die stukken is de (inwissel)waarde van de sieraden (berekend aan de hand van de huidige wisselkoers) per 30 juli 2015 afgerond € 9.945,--. Uitgaande van een indexering van 1,6 % (te weten: € 9.945,-- / € 6.215,--) zou een waarde van € 3.000,-- omgerekend neerkomen op € 4.800,--.
7.6
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de te verdelen sieraden tezamen een waarde van € 12.500,-- vertegenwoordigen. Omdat hij ter zake van de 10 armbanden uitgaat van een waarde van € 9.945,--, moet worden aangenomen dat de man de waarde van de overige sieraden schat op een bedrag van € 2.555,--. Het gaat daarbij, zo begrijpt het hof, ook om gouden sieraden (7 armbanden, 1 ketting en 1 ring), die door de familie van de vrouw zijn geschonken. De vrouw heeft niet aangevoerd dat deze sieraden een lagere waarde vertegenwoordigen dan de man heeft opgevoerd, zodat het hof ook van die waarde zal uitgaan. Wel heeft zij betoogd dat deze sieraden voorafgaand aan de peildatum door haar aan haar moeder zijn terug geschonken en om die reden niet voor verdeling in aanmerking komen. Nu de man dat betwist, zal de vrouw worden toegelaten deze stelling te bewijzen.
7.7
Het hof gaat voorbij aan de pas ter zitting in hoger beroep ingenomen stelling van de man dat er bij de huwelijkssluiting ook nog 32 tot 33 gouden munten zijn verkregen. Deze gouden munten zijn eerder in de procedure niet aan de orde geweest, zodat deze nieuwe grief als tardief terzijde dient te worden geschoven. Daarbij komt dat de vrouw heeft aangegeven dat er slechts 12 tot 15 gouden munten zijn verkregen, die tijdens het huwelijk zijn verzilverd voor het aanschaffen van meubels en dergelijke. Derhalve heeft de man onvoldoende gesteld om er vanuit te gaan dat er op de peildatum ook nog gouden munten aanwezig waren.
* de schuld aan [E]
7.8
De man komt in zijn eerste grief in incidenteel hoger beroep op tegen het feit dat de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking onder h. geen concreet bedrag heeft opgenomen met betrekking tot de schuld aan [E] (voorheen [F] ). In zijn verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, heeft de man een berekening gemaakt van de openstaande schuld aan [E] op de peildatum. Volgens hem bedroeg deze schuld op 27 december 2012 € 1.556,82. Het hof gaat uit van de juistheid van de berekening van de man, nu deze berekening door de vrouw niet, althans onvoldoende, is bestreden en het hof overigens ook juist voorkomt. De vrouw is gehouden de helft hiervan, een bedrag van € 778,41, aan de man te voldoen.
* de schulden aan de Belastingdienst
7.9
De grieven 2, 3 en 4 van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de schulden aan de Belastingdienst. De man stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat er op de peildatum drie schulden aan de Belastingdienst bestonden, te weten: de schulden met de aanslagnummers [00001] , [00002] en [00003] , die volgens hem betrekking hebben op inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet over 2011. Hij is van mening dat de vrouw gehouden is de helft van het totaal van deze schulden ter hoogte van € 2.492,--, derhalve een bedrag van € 1.246,--, aan hem te voldoen.
7.1
Uit de door de man overgelegde brief van 7 november 2013 (gevoegd als productie 23 bij brief van 17 februari 2014 van mr. Van de Ven in de procedure in eerste aanleg) blijkt dat sprake is van een achterstand in betaling van de door de man genoemde belastingaanslagen. De aanslagen hebben blijkens de codes van de aanslagnummers betrekking op een naheffingsaanslag omzetbelasting (te weten: aanslagnummer [00001] ) met een openstaand saldo van € 480,-- (incl. kosten), een aanslag inkomstenbelasting (te weten: aanslagnummer [00002] ) met een openstaand saldo van € 1.112,-- (incl. kosten) en een aanslag zorgverzekeringswet (te weten: aanslagnummer [00003] ) met een openstaand saldo van € 900,-- (incl. kosten). Het hof zal rekening houden met de openstaande bedragen die betrekking hebben op de inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet, nu deze betrekking hebben op het jaar 2011 en derhalve in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vallen. Met de naheffingsaanslag omzetbelasting zal het hof geen rekening houden, nu de rechtbank bij de bestreden beschikking onder rechtsoverweging 8 reeds rekening heeft gehouden met de schuld aan de Belastingdienst ter zake de omzetbelasting. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat beide partijen destijds onvoldoende inkomsten hadden om de aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet te voldoen, zodat tevens rekening dient te worden gehouden met de door de Belastingdienst in rekening gebrachte kosten. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof rekening houdt met een bedrag van € 2.012,-- (te weten: € 1.112,-- + € 900,--), waarvan de vrouw de helft, derhalve een bedrag van € 1.006,--, aan de man dient te voldoen.
* de door de man na de peildatum betaalde gemeentelijke belastingen (eigenaarslasten)
7.11
In zijn vijfde grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald welk bedrag de vrouw aan hem dient te voldoen uit hoofde van de door hem na de peildatum betaalde gemeentelijke belastingen (eigenaarslasten).
7.12
Het hof is van oordeel dat de man in hoger beroep - mede gelet op het verweer van de vrouw op dit punt - onvoldoende heeft onderbouwd dat hij sinds 2012 jaarlijks een bedrag van € 885,-- aan gemeentelijke belastingen (eigenaarslasten) heeft voldaan. Door de man zijn in hoger beroep geen nadere stukken in het geding gebracht, terwijl uit de in eerste aanleg overgelegde bescheiden blijkt van een aanslag gemeentelijke belastingen in 2013 ter hoogte van € 605,-- en in 2014 ter hoogte van € 551,--. Voor zover in het door de man genoemde bedrag ook de waterschapslasten verdisconteerd zouden zijn, is één en ander door de man niet, althans onvoldoende, gesteld. Het hof ziet gelet op dit alles dan ook geen aanleiding om anders te beslissen dan hetgeen in het dictum van de bestreden beschikking onder c. is opgenomen. Op basis daarvan is de vrouw immers draagplichtig voor de helft van de vanaf 27 december 2012 verschuldigde gemeentelijke belastingen, voor zover het de eigenaarslasten van de woning betreft.
* de slotsom
7.13
In afwachting van de bewijslevering door de vrouw op het punt van de sieraden, zoals onder rechtsoverwegingen 7.5 en 7.6 is overwogen, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

8.De beslissing

Het gerechtshof:
alvorens nader te beslissen:
draagt de vrouw op tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands aannemelijke stellingen van de man omtrent de waarde van de 10 armbanden (rechtsoverweging 7.5);
draagt de vrouw op te bewijzen dat de 7 armbanden, 1 ketting en 1 ring voorafgaand aan de peildatum door haar zijn terug geschonken aan haar moeder, zoals onder rechtsoverweging 7.6 overwogen;
bepaalt dat, indien de vrouw dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.D.S.L. Bosch, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat de vrouw het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen voor de maanden februari, maart en april zal opgeven uiterlijk op
14 januari 2016, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat de vrouw overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.W. Zandbergen en mr. R.Ch. Verschuur, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 december 2015 in bijzijn van de griffier.