In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, dat op 6 februari 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983 en woonachtig te Arnhem, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor de verkoop en/of levering van cocaïne in de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 10 november 2015, waarbij de advocaat-generaal zijn vordering heeft voorgelezen en de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Roethof, hun verweer hebben gevoerd.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging kwam. De tenlastelegging betrof het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verklaringen van de verdachte over druk van de politie en de getuige werden niet geloofwaardig geacht.
De strafoplegging van het hof was een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de maatschappelijke schade door harddrugs en de eerdere veroordeling van de verdachte in Spanje voor soortgelijke feiten. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de bewezenverklaring in deze zaak betrekking had op andere feiten. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, maar het geldbedrag dat aan de verdachte was in beslag genomen, werd teruggegeven omdat niet kon worden vastgesteld dat dit geld afkomstig was van de handel in verdovende middelen.