ECLI:NL:GHARL:2015:1089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
200.121.839
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor schade treinongeval en onderling regres tussen hoofdelijk schuldenaren

In deze zaak gaat het om de hoofdelijke aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door een treinongeval. DB Schenker Rail Nederland N.V. (hierna: DB Schenker) is in hoger beroep gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin Volkerrail B.V. en Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. (gezamenlijk Volkerrail c.s.) vorderingen hebben ingesteld. De schade is ontstaan tijdens werkzaamheden aan de bovenleiding van het spoor, waarbij een werktrein, ter beschikking gesteld door DB Schenker, ontspoorde. Prorail, de opdrachtgever, heeft zowel Volkerrail als DB Schenker aansprakelijk gesteld voor de schade aan de railinfrastructuur. In een arbitrageprocedure is een schikking getroffen, waarbij Volkerrail c.s. een schadevergoeding aan Prorail hebben betaald. Volkerrail c.s. vorderen nu regres van DB Schenker op grond van artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij van mening zijn dat DB Schenker hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn voor de regresvordering is aangevangen op het moment van betaling aan Prorail. DB Schenker heeft in hoger beroep geen grieven aangevoerd die de beslissing van de rechtbank kunnen weerleggen. Het hof heeft ook geoordeeld dat DB Schenker hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade, omdat de machinist van de werktrein een fout heeft gemaakt door zonder toestemming achteruit te rijden, wat heeft geleid tot de ontsporing.

De grieven van DB Schenker zijn verworpen, en het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. DB Schenker is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op een bedrag van € 4.961,- voor griffierecht en € 2.632,- voor salaris van de advocaat, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente. Het arrest is openbaar uitgesproken op 17 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.121.839
(zaaknummer rechtbank Utrecht 309582)
arrest van de tweede kamer van 17 februari 2015
inzake
de naamloze vennootschap
DB Schenker Rail Nederland N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
advocaat: mr. A.D.J. van Ruyven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Volkerrail B.V.,
gevestigd te Vianen,
2. de naamloze vennootschap
Allianz Nederland Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
Partijen zullen hierna DB Schenker, Volkerrail en Allianz genoemd worden. Volkerrail en Allianz gezamenlijk worden Volkerrail c.s. (in vrouwelijk meervoud) genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen Volkerrail c.s. als eiseressen en DB Schenker als gedaagde gewezen vonnissen van de rechtbank Utrecht van 28 december 2011 en 17 oktober 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 januari 2013;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals deze door de rechtbank in het bestreden vonnis van 17 oktober 2012 onder 2.1 tot en met 2.12 zijn vastgesteld. Ook het hof gaat van deze feiten uit, met dien verstande dat in rechtsoverweging 2.1 voor “2011” moet worden gelezen “2001”.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak - zakelijk samengevat - om het volgende. Allianz is de verzekeraar van Volkerrail. Volkerrail heeft in 2001 van (de rechtsvoorganger van) Prorail Nederland B.V. (hierna: Prorail) opdracht gekregen om een rijdraad van de bovenleiding van het spoornet tussen Leiden en Alphen aan den Rijn te vervangen. Ten behoeve van de uitvoering van deze opdracht heeft DB Schenker aan Volkerrail een werktrein en een werktreinmachinist ([naam1]) ter beschikking gesteld. Verder waren bij de uitvoering van de opdracht een werktreinbegeleider en een leider werkplekbeveiliging betrokken. De werktreinbegeleider ([naam 2]) was in dienst van Volkerrail, de leider werkplekbeveiliging ([naam 3]) was door Volkerrail ingehuurd van [naam 4] (handelend onder de [naam 5]). Het werk is uitgevoerd in de nacht van 3 op 4 augustus 2002. Bij het verlaten van het buiten dienst gestelde spoor is de door [naam1] bestuurde werktrein over een verkeerd staande wissel gereden, waarna de trein door [naam1] tot stilstand is gebracht en achteruit is gereden. Daarbij ontspoorden de locomotief en de eerste as van de aangekoppelde wagon. Door dit incident is schade aan de trein en aan de railinfrastructuur ontstaan. Prorail heeft Volkerrail en DB Schenker aansprakelijk gesteld voor de schade aan de railinfrastructuur. In een door Prorail jegens Volkerrail aangespannen arbitrageprocedure is tussen Prorail en Volkerrail een schikking getroffen. Ingevolge deze schikking hebben Volkerrail c.s. aan Prorail een bedrag van € 140.000,- aan schadevergoeding voldaan. Volkerrail c.s. stellen zich op het standpunt dat DB Schenker jegens Prorail hoofdelijk aansprakelijk is voor de door Prorail geleden schade en dat DB Schenker in de onderlinge verhouding met Volkerrail c.s. op grond van artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden is om het door Volkerrail c.s. aan Prorail betaalde bedrag, vermeerderd met kosten en rente, aan Volkerrail c.s. te vergoeden. De rechtbank heeft de daartoe strekkende vorderingen van Volkerrail c.s. toegewezen. De gevorderde verklaringen voor recht heeft de rechtbank bij gebrek aan zelfstandig belang daarbij afgewezen.
4.2
De grieven 1 tot en met 3 van DB Schenker richten zich tegen de verwerping door de rechtbank van het door DB Schenker gedane beroep op verjaring, rechtsverwerking en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3
De vordering van Volkerrail c.s. is gebaseerd op artikel 6:10 BW. Een dergelijke regresvordering ontstaat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU3748), pas op het moment dat de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Daarbij doet, anders dan DB Schenker heeft betoogd, niet terzake op welke grondslag de hoofdelijk verbonden schuldenaren jegens de schuldeiser aansprakelijk zijn. Veronderstellenderwijs uitgaande van hoofdelijke aansprakelijkheid van DB Schenker en Volkerrail jegens Prorail (waarop hierna zal worden beslist), heeft de rechtbank dan ook op goede gronden overwogen dat de verjaringstermijn van de door Volkerrail c.s. gestelde regresvordering op DB Schenker is aangevangen de dag na de betaling door Volkerrail c.s. aan Prorail. Tegen het oordeel van de rechtbank dat sindsdien nog geen vijf jaren waren verlopen, is geen grief gericht zodat dat in hoger beroep vaststaat. Daarmee staat ook vast dat het beroep op verjaring doel mist en dat de tegen dat oordeel van de rechtbank gerichte grieven falen.
4.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat DB Schenker het beroep op rechtsverwerking en op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, waardoor het instellen van de vordering door Volkerrail c.s. onaanvaardbaar zou zijn, onvoldoende heeft onderbouwd en dat dit verweer niet slaagt. Het hof verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en maakt die tot de zijne. Door DB Schenker is in hoger beroep niets aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding geeft. Voor zover DB Schenker in hoger beroep heeft aangevoerd dat zij door het tijdsverloop nadeel heeft geleden, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. Zo heeft zij onvoldoende geadstrueerd welk relevant bewijsmateriaal daardoor niet meer beschikbaar is. Het in zijn algemeenheid verwijzen naar niet meer beschikbare e-mails en telefoonnotities, zonder daarbij aan te duiden wat uit deze bescheiden had kunnen volgen, is daartoe onvoldoende. Voor de conclusie dat relevante getuigen niet meer adequaat zouden kunnen verklaren, is onvoldoende gesteld. Bovendien hebben de direct betrokkenen ([naam1] en [naam 3]) kort na het incident een (volgens beide partijen juiste) schriftelijke verklaring afgelegd. Ook het argument dat [naam 5], de werkgever van [naam 3], niet meer zou bestaan, overtuigt in dit verband niet, aangezien als onweersproken vast staat dat [naam 5] de eenmanszaak van [naam 4] was en gesteld noch gebleken is dat [naam 4] er niet meer zou zijn. Voor zover het niet meer bestaan van de onder de [naam 5] gevoerde onderneming ertoe leidt dat DB Schenker geen regres meer heeft op de verzekeraar van [naam 5], is dat onvoldoende om het beroep op rechtsverwerking te rechtvaardigen of om te oordelen dat het instellen van de vordering door Volkerrail c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat de grieven voor zover gericht tegen de verwerping door de rechtbank van het door DB Schenker gedane beroep op verjaring, rechtsverwerking en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid falen.
4.6
Vervolgens zal moeten worden beoordeeld of DB Schenker hoofdelijk aansprakelijk is jegens Prorail en zo ja, in hoeverre DB Schenker in de onderlinge verhouding tot Volkerrail c.s. aan de schade moet bijdragen.
4.7
De door Volkerrail c.s. gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid van DB Schenker jegens Prorail is erop gebaseerd dat de machinist ([naam1]) een fout heeft gemaakt door niet tijdig voor de wissel te stoppen en door vervolgens de trein achteruit te rijden. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam1] een fout heeft gemaakt door achteruit te rijden en dat ervan uit moet worden gegaan dat alle schade daardoor is veroorzaakt. Met de grieven 4 en 5 richt DB Schenker zich tegen dit oordeel van de rechtbank. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.8
Voor zover DB Schenker stelt dat de schade niet het gevolg is van het achteruit rijden van de trein, kunnen de grieven niet slagen. DB Schenker heeft bij conclusie van antwoord (randnummer 8: “Vast staat wel, dat schade veroorzaakt is door het achteruit rijden van de trein”) uitdrukkelijk en ondubbelzinnig erkend dat er schade is ontstaan door het achteruit rijden van de trein. Dat is een gerechtelijke erkentenis (artikel 154 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), waaraan DB Schenker ook in hoger beroep gebonden is. Met deze zinsnede heeft DB Schenker evenwel niet ondubbelzinnig erkend dat álle schade door het achteruit rijden is veroorzaakt. Het staat haar daarom nog wel vrij om in hoger beroep het standpunt in te nemen dat de schade mede is veroorzaakt door andere omstandigheden.
4.9
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [naam1] door zonder toestemming van [naam 3] achteruit te rijden in strijd heeft gehandeld met de werkinstructies en dat DB Schenker, naast Volkerrail, jegens Prorail hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade aan de railinfrastructuur die daardoor is veroorzaakt. Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.9 van het eindvonnis. Door DB Schenker is in hoger beroep niets aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding geeft. Ook indien de schade mede zou zijn veroorzaakt door omstandigheden die, via [naam 3] of [naam 2], Volkerrail vallen aan te rekenen of indien de schade mede is ontstaan op het moment dat de werktrein voor het eerst de wissel passeerde, zoals DB Schenker heeft betoogd, doet dat aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van DB Schenker jegens Prorail niet af, nu vaststaat dat de schade in ieder geval mede zijn oorzaak vindt in het achteruit rijden van de trein door [naam1].
4.1
Voor zover DB Schenker met het gestelde onder randnummer 14, pagina 7 van de memorie van grieven (vanaf “Als de verantwoordelijkheden nog verder uitgesplitst worden …”) bedoeld heeft in de verhouding tot Volkerrail c.s. het verweer te voeren dat Prorail zelf de schade dient te dragen omdat de schade het gevolg is van een fout (verkeerde wisselstand) van de treindienstleider, heeft zij dat onvoldoende duidelijk gedaan. Aan een als vernietigingsgrond bedoelde grief (waaronder begrepen een nieuw verweer) moet, in het kader van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, de eis worden gesteld dat deze voor de rechter én de wederpartij voldoende kenbaar in de procedure naar voren is gebracht, zodat de wederpartij weet waarop hij moet reageren en voor de rechter duidelijk is wat de omvang van de rechtsstrijd is en op welke geschilpunten hij moet beslissen. Volkerrail c.s. heeft op dit onderdeel van de memorie van grieven niet gereageerd en heeft dat ook niet hoeven doen. De passage is opgenomen in de algemene inleiding van de memorie van grieven, voorafgaande aan de genummerde grieven. Het is onderdeel van een alinea met een opsomming van de verdeling van verantwoordelijkheden van de bij het incident betrokken personen. Daarbij zijn weinig stellige bewoordingen gebruikt zoals “zou ook nog gesteld kunnen worden dat” en “In dat geval zou niet Volkerrail maar Prorail zelf voor haar schade aansprakelijk zijn en zou Volkerrail onverschuldigd de nu van DB Schenker gevorderde schade aan Prorail hebben vergoed” terwijl wordt afgesloten met een conclusie die alleen betrekking heeft op aan de werktreinbegeleider en de leider werkplekbeveiliging te maken verwijten en dus niet op eventueel door (de treindienstleider van) Prorail gemaakte fouten. Daardoor is niet duidelijk of DB Schenker bedoeld heeft een eventueel tegen Prorail in te roepen (eigen schuld-)verweer aan Volkerrail c.s. tegen te werpen. In de genummerde grieven komt DB Schenker hierop ook niet meer terug en legt zij de verantwoordelijkheid voor de juiste stand van de wissel (alleen) bij de leider werkplekbeveiliging. Het hof vat dit daarom niet op als een zelfstandige grond waarop de bestreden uitspraak volgens DB Schenker zou moeten worden vernietigd.
4.11
Nu vast staat dat DB Schenker hoofdelijk aansprakelijk is voor de door Prorail geleden schade, dient vervolgens beoordeeld te worden in hoeverre de vergoedingsplicht voor de schade in de onderlinge verhouding tussen Volkerrail c.s. en DB Schenker moet worden verdeeld. Daarbij dient te worden beoordeeld in hoeverre de schade niet alleen het gevolg is van de aan DB Schenker toe te rekenen fout(en) van [naam1] maar mede het gevolg is van omstandigheden die Volkerrail c.s. vallen toe te rekenen.
4.12
In dit verband heeft DB Schenker onder meer aangevoerd dat de schade (mede) is ontstaan op het moment dat de trein voor het eerst de wissel passeerde. De verantwoordelijkheid voor de juiste stand van de wissels berustte, aldus DB Schenker, niet bij [naam1] maar bij [naam 3] en de snelheid waarmee [naam1] reed was door [naam 3] geaccordeerd; het had op de weg van [naam 3] gelegen om [naam1] anders te instrueren. Het hof begrijpt dit bij grief 4 gevoerde verweer, gelet op de daarbij gegeven toelichting en de verwijzing naar een incident in Best, aldus dat DB Schenker zich op het standpunt stelt dat
de beschadigingenhun primaire oorzaak vinden in het passeren van de verkeerd staande wissel op de “heenweg” en dat DB Schenker in dat verband Volkerrail verwijt dat [naam 3] niet de juiste controles heeft uitgevoerd en instructies of waarschuwingen heeft gegeven voor wat betreft de verkeerd staande wissel. Het hof leest de grief dus niet zo dat DB Schenker zich op het standpunt stelt dat de primaire oorzaak van
het ongevalis gelegen in het feit dat de wissel verkeerd stond zodat om die reden alle daaropvolgende schade, ook de eventuele schade als gevolg van het achteruitrijden, niet voor rekening van DB Schenker zou kunnen komen. Ten overvloede overweegt het hof dat, ook indien de grief wel zo zou moeten worden gelezen, dit DB Schenker niet kan baten. Ook indien ervan uit zou worden gegaan dat de primaire oorzaak van het ongeval is gelegen in de verkeerde stand van de wissel, laat dit onverlet dat DB Schenker onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat de beschadigingen (mede) veroorzaakt zijn door het passeren van de verkeerd staande wissel op de “heenweg”. Daartoe overweegt het hof het volgende.
4.13
Volkerrail c.s. hebben gemotiveerd en onderbouwd met een deskundigenrapport ([naam 6]) gesteld dat de schade (geheel of vrijwel geheel) is veroorzaakt door het achteruit rijden van de trein en daarmee betwist dat de schade (in relevante mate) is veroorzaakt door het eerst passeren van de wissel. Mede gelet op dit gemotiveerde standpunt van Volkerrail c.s., had het op de weg van DB Schenker gelegen om haar stelling dat de schade mede het gevolg is van het eerst passeren van de wissel nader te onderbouwen. Dit geldt nog meer nu zij een professionele en in de spoorwegbranche werkzame partij is. Zij heeft dat, ook in hoger beroep, onvoldoende gedaan. DB Schenker heeft in de kern genomen ermee volstaan te stellen dat de “heenweg” schade heeft veroorzaakt en dit alleen onderbouwd met een rapport over een ander incident in Best. Daarmee heeft DB Schenker haar stellingen terzake onvoldoende gemotiveerd zodat ook het hof ervan uitgaat dat de schade (uitsluitend) is veroorzaakt door het achteruit rijden van de trein.
4.14
Ten aanzien van het achteruit rijden van de trein heeft DB Schenker gesteld dat dit niet alleen [naam1] valt aan te rekenen. Ook bij het achteruit rijden had [naam 3] moeten waarschuwen en ingrijpen, aldus DB Schenker. Ook in zoverre slaagt het verweer niet. Uit de in zoverre niet althans onvoldoende gemotiveerd betwiste stellingen van Volkerrail c.s., onderbouwd met de bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde verklaringen van [naam1] en [naam 3] (welke verklaringen ook volgens DB Schenker juist zijn), volgt dat [naam 3], nadat de trein op de wissel was gereden, de “bok” heeft verlaten en uit de trein is gestapt om te kijken wat er was gebeurd en om contact te zoeken met de voor de wisselstand verantwoordelijke persoon teneinde nadere instructies of aanwijzingen te vragen. Terwijl [naam 3] buiten stond en aan het bellen was, heeft [naam1] op eigen initiatief en zonder nadere instructies van [naam 3] af te wachten, de trein achteruit gereden. Zonder nadere toelichting (die ontbreekt), bijvoorbeeld over de tijd die gelegen is tussen het moment dat [naam1] begon terug te rijden en de ontsporing, valt niet in te zien op welke wijze [naam 3] dit nog had kunnen voorkomen. Gesteld noch gebleken is dat [naam 3] er rekening mee had moeten houden dat [naam1] zou besluiten de trein achteruit te rijden zodat [naam 3] niet kan worden tegengeworpen dat hij [naam1] niet zou hebben geïnstrueerd om niet achteruit te rijden.
4.15
De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 5 falen. Grief 6, die gericht is tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, deelt in dat lot. Er is niet, althans niet voldoende concreet en specifiek, bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een andere conclusie aanleiding zouden kunnen geven. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
4.16
Aangezien de grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. DB Schenker zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Volkerrail c.s. zullen worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 4.961,-
  • salaris advocaat € 2.632,- (1 punt x tarief V),
desgevorderd te vermeerderen met nakosten en rente.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 oktober 2012;
veroordeelt DB Schenker in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Volkerrail c.s. vastgesteld op € 4.961,- voor griffierecht en op € 2.632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten van € 131,- zonder betekening dan wel € 199,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest wat betreft deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, L.J. de Kerpel-van de Poel en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2015.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door mr. Lock.