ECLI:NL:GHARL:2015:1153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
200.158.020-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake overname van een biljartfabriek met diverse deelvorderingen en maatstaf in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de overname van een biljartfabriek. De appellanten, bestaande uit drie partijen, hebben in eerste aanleg een vonnis gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, waarin diverse vorderingen zijn afgewezen. De appellanten hebben in hoger beroep onder andere gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de vorderingen van de geïntimeerden zou afwijzen. De geïntimeerden, die in eerste aanleg als eisers optraden, hebben in incidenteel appel hun vorderingen herhaald en verzocht om bevestiging van het vonnis van de voorzieningenrechter. De procedure in hoger beroep omvatte onder andere de dagvaarding, memorie van antwoord en pleitaantekeningen van beide partijen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de grieven van beide partijen behandeld. De appellanten hebben onder andere betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de resterende koopsom meer bedraagt dan € 62.632,- en dat de vordering tot betaling van de managementfee niet toewijsbaar is. Het hof heeft de grieven van de appellanten deels gegrond verklaard en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor zover dat onder 5.1, 5.4 en 5.6 is gewezen. Het hof heeft de appellanten veroordeeld tot betaling van € 1.666,66 per maand aan de geïntimeerden, met rente, en de overige vorderingen afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.020/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/150341 / KG ZA 14-233)
arrest van de eerste kamer van 17 februari 2015
in de zaak van

1.[appellant 1],

gevestigd te [woonplaats],
hierna:
[appellant 1],

2. [appellant 2],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant 2],

3. [appellant 3],

gevestigd te [vestigingsplaats 1],
hierna:
[appellant 3],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. A.K. Doornbosch, kantoorhoudend te Assen,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats 2], gemeente [X]
hierna:
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [vestigingsplaats 2], gemeente [X],
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
verweerders in het incident,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. P.P.R. Hoekstra, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 12 september 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 oktober 2014 (met grieven en producties), tevens bevattende incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring,
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens memorie van antwoord in het incident, tevens houdende akte wijziging van eis,
- de memorie van antwoord in incidenteel appel,
- schriftelijke pleitaantekeningen van beide partijen (met producties van de zijde van [geïntimeerden]).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Het principaal appel
2.3
De vordering van [appellanten] luidt dat het het hof moge behagen:
"1.
Op grond van de hiervoor geformuleerde grieven te vernietigen het vonnis waarvan beroep.
2.
Alsnog de vorderingen van geïntimeerden, eisers in eerste instantie onder 1 en 4 van de inleidende dagvaarding in eerste instantie (betaling van de aflossingstermijnen) (het resterende deel van de koopsom met ingang van 1 januari 2014 en het verstrekken van een bankgarantie door [appellant 1] ter zake het resterende deel van de koopsom) af te wijzen.
3.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te veroordelen om al hetgeen
appellanten ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerden hebben voldaan aan
appellanten terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling.
4.
Geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties, nu geïntimeerden als oorspronkelijk eisers in eerste instantie voor het merendeel in het ongelijk zijn gesteld, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,-- één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van uw arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten die binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Eén en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.".
2.4
In principaal appel hebben [geïntimeerden] geantwoord:

dat het uw gerechtshof moge behagen, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te bevestigen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie [vestigingsplaats 1], d.d. 12 september 2014, waarvan beroep, met veroordeling van appellanten in principaal appèl in de kosten in beide instanties.”
Het incident
2.5
Onderdeel 33 van de Memorie van Grieven van [appellanten] luidt:
“[appellanten] verzoeken uw gerechtshof om die reden de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland van
12 september jl. te schorsen.”
2.6
In dit incident hebben [geïntimeerden] geantwoord:
“dat het uw gerechtshof moge behagen, appellanten in principaal appèl in hun verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van appellanten in principaal appèl in de kosten."
Het incidenteel appel
2.7
In incidenteel appel hebben [geïntimeerden] gevorderd:
“dat het uw gerechtshof moge behagen, het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie [vestigingsplaats 1], d.d. 12 september 2014, waarvan beroep, partieel te vernietigen, dat wil zeggen voor zover de vorderingen van appellanten in incidenteel appèl daarin zijn afgewezen, en opnieuw recht doende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [appellant 1] en/of [appellant 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde 1] van € 1.666,66 per maand die zij vanaf 1 januari 2014 maandelijks verschuldigd zijn, en [appellant 1] en/of [appellant 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde 1] van de wettelijke rente van 6% op jaarbasis die zij vanaf 1 januari 2014 die per maand verschuldigd is over de (resterende) hoofdsom, en [appellant 1] en/of [appellant 2] (hoofdelijk) te veroordelen om deze rente en aflossingen maandelijks te blijven betalen aan [geïntimeerde 1] (totdat de volledige (resterende) hoofdsom en de rente daarover voldaan zijn);
2. [appellant 1] en/of [appellant 2] hoofdelijk te veroordelen om binnen één week na het in dezen te wijzen vonnis aan te tonen dat zij niet in staat is om meer af te lossen dan zij doet en [appellant 1] en/of [appellant 2] (hoofdelijk) te veroordelen om meer af te lossen indien en voor zover dat wel mogelijk zou zijn, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,- indien [appellant 1] en/of [appellant 2] met deze veroordeling in gebreke zouden zijn, te vermeerderen met een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,-- per dag, of gedeelte van een dag, dat [appellant 1] en/of [appellant 2] na afloop van de gestelde termijn met deze veroordeling in gebreke zouden blijven, met een maximum van € 100.000,-;
3. [appellant 1] en/of [appellant 2] hoofdelijk te veroordelen om binnen één week na het in dezen te wijzen vonnis de financieringsaanvragen die zij stellen te hebben gedaan en de afwijzingen die zij stellen daarop te hebben ontvangen, aan [geïntimeerde 1] te overleggen en voor zover zou komen vast te staan dat [appellant 1] geen (serieuze) financieringsaanvraag zou hebben gedaan, [appellant 1] en/of [appellant 2] (hoofdelijk) te veroordelen om binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis serieuze pogingen te doen om de hoofdsom extern te financieren, zodat de schuld aan verkoper daarmee vervroegd kan worden afgelost, en daarvan bewijs aan [geïntimeerde 1] te overleggen, alles op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,- voor zover [appellant 1] en/of [appellant 2] met deze veroordeling in gebreke zouden zijn, te vermeerderen met een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per dag, of gedeelte van een dag, dat [appellant 1] en/of [appellant 2] na afloop van de gestelde termijn met deze veroordeling
in gebreke zouden blijven, met een maximum van € 100.000,-;
4. [appellant 1] en/of [appellant 2] (hoofdelijk) te veroordelen om binnen één week na het in dezen te wijzen vonnis een bankgarantie te stellen als zekerheid voor de hoofdsom, rente en kosten die nog niet zijn afgelost respectievelijk betaald, althans anderszins (door Uw voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen) voldoende zekerheid te stellen voor de hoofdsom, rente en kosten die nog niet zijn afgelost respectievelijk betaald, alles op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,-- indien [appellant 1] en/of [appellant 2] met deze veroordeling in gebreke zou blijven, te vermeerderen met een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,-- per dag, of gedeelte van een dag, dat [appellant 1] en/of [appellant 2] na afloop van de gestelde termijn met de veroordeling in gebreke zouden blijven, met een maximum van € 100.000,--;.
5. [appellant 3] te veroordelen tot betaling van € 1.042,-- exclusief BTW per maand die zij vanaf 1 januari 2014 maandelijks aan management verschuldigd is (met inachtneming van de verrekening tot een bedrag van 4.842,-- die reeds heeft plaatsgevonden) en [appellant 3] te veroordelen om deze managementfee maandelijks te blijven betalen tot eind 2015, en [appellant 1] en [appellant 2] als (indirecte) statutaire bestuurders van [appellant 3] te veroordelen om er voor zorg te dragen dat [appellant 3] de managementfees zal voldoen aan [geïntimeerde 1], alles op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,-- peer keer dat [appellant 1] en [appellant 2] met deze veroordeling in gebreke zouden blijven;
6. [appellant 3] te veroordelen om binnen een week na het in dezen te wijzen vonnis aan [geïntimeerde 2] de sleutels af te geven van de panden die zij van hem huurt en [appellant 1] en [appellant 2] als (indirecte) statutaire bestuurders van [appellant 3] te veroordelen om er voor zorg te dragen dat [appellant 3] de sleutels tijdig afgeeft aan [geïntimeerde 2], alles op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,-- indien [appellant 3], [appellant 1] en [appellant 2] met deze veroordeling in gebreke zouden blijven, te vermeerderen met een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,-- per dag, of gedeelte van een dag, dat [appellant 3], [appellant 1] en/of [appellant 2] na afloop van de genoemde termijn met deze veroordeling in gebreke zouden blijven, met een maximum van € 100.000,--;
7. [appellant 3] te veroordelen om alle zaken die in eigendom toebehoren aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] binnen één week na het in dezen te wijzen vonnis af te geven aan [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] en [appellant 1] en [appellant 2] als (indirecte) statutaire bestuurders van [appellant 3] te veroordelen om er voor zorg te dragen dat [appellant 3] de eigendommen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan hen zal afgeven, alles op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,-- indien [appellant 3], [appellant 1] en [appellant 2] met deze veroordeling in gebreke zou blijven, te vermeerderen met een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,-- per dag, of gedeelte van een dag, dat [appellant 3], [appellant 1] en/of [appellant 2] met deze veroordeling in gebreke zouden blijven, met een maximum van € 100.000,--;
8. iedere andere voorziening te treffen die uw Gerechtshof in goede justitie geraden acht met inachtneming van de belangen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2];
9. geïntimeerden in incidenteel appèl (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van deze procedure, in beide instanties.”
2.8
In incidenteel appel hebben [appellanten] geantwoord:
“Dat het uw gerechtshof mag behagen de grieven af te wijzen en het vonnis van de voorzieningenrechter voor wat betreft de overwegingen en beslissingen waartegen de incidentele grieven zijn gericht, te bekrachtigen met veroordeling van incidenteel appellanten in de kosten van het incidenteel appel.

3.De eiswijziging

3.1
[geïntimeerden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis van [appellanten], terwijl ook niet is gebleken dat deze vermeerdering in strijd is met de regels van een goede procesorde. Daarom zal in hoger beroep worden uitgegaan van de gewijzigde eis.

4.De vaststaande feiten

4.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.11 van genoemd vonnis van 12 september 2014 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
4.1.1
[geïntimeerde 1] (hierna: [geïntimeerde 1]) is in de periode 12 december 1996 tot 2 april 2014 enig aandeelhouder geweest van [appellant 3] (hierna: [appellant 3]). [geïntimeerde 2] (hierna: [geïntimeerde 2]) is directeur en enig aandeelhouder van [geïntimeerde 1]. Hij is vanaf 1990 werkzaam geweest bij [appellant 3].
4.1.2
[appellant 3] exploiteert een biljartfabriek en doet daarnaast onderhoud en reparaties aan biljarts, koopt en verkoopt tweedehands biljarts en exploiteert een winkel in biljartartikelen aan het [adres] te [vestigingsplaats 1].
4.1.3
Tussen [geïntimeerde 2] en [appellant 3] bestaat een huurovereenkomst ten aanzien van winkelruimte en overige bedrijfsruimten. Op deze huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte van toepassing.
4.1.4
[appellant 2] (hierna: [appellant 2]) heeft vanaf september 2013 een aantal maanden meegelopen bij [appellant 3] om kennis op te doen van de gang van zaken binnen de onderneming met het oog op een overname van [appellant 3].
4.1.5
Op - zo begrijpt het hof - 17 maart 2014 hebben [geïntimeerde 1] en [appellant 1] (in oprichting) de overeenkomst "koop en verkoop aandelen" (hierna: de koopovereenkomst) gesloten. Deze overeenkomst bevat, voor zover hier relevant, de volgende bepalingen:
“Artikel 1 Koop aandelen
Verkoper verkoopt aan koper en koper koopt van verkoper alle26
aandelen, elk nominaal grootf
453,80, genummerd 1 tot en met26
van de vennootschap.
Artikel4.Garanties betreffende het vermogen en resultaat
Verkoper garandeert het volgende
a. de aan deze overeenkomst gehechte balans met de toelichting, verder te noemen: de
overdrachtsbalans, geeft de grootte en de samenstelling van het vermogen (van ten minste

25.000) van de vennootschap per 31 december 2013 getrouw weer en sinds deze datum,
verder te noemen: balansdatum, zijn geen wezenlijke veranderingen in de balans opgetreden
dan die welke voortvloeien uit de gewone bedrijfsvoering;
b. de balans met toelichting is opgemaakt door accountantskantoor [accountantskantoor];
(…)
l. ingeval binnen één jaar na levering blijkt dat de vennootschap per de balansdatum schulden heeft tot een hoger bedrag dan vermeld op de overdrachtsbalans is verkoper gehouden het verschil aan koper te vergoeden indien dit bedrag hoger is dan
2.500.
Indien en voor zover de realiteit afwijkt van voormelde garanties, zal verkoper aan koper vergoeden de met deze afwijking overeenstemmende vermogenswaarde. De desbetreffende vergoeding zal zijn beperkt tol het effect na winstbelasting, indien en voor zover de desbetreffende lasten voor de vennootschap tot een besparing op winstbelasting leidt.
(...)
Artikel5Koopprijs
5.1.
De koopprijs bedraagt
200.000, zegge tweehonderdduizend euro.
5.2.
Voorafgaand aan de levering zal van de koopprijs een gedeelte groot € 100.000 zijn gestort op de derdenrekening van de notaris bij wie de leveringsakte wordt verleden. Dit bedrag zal worden aangewend als gedeeltelijke betaling van de koopsom voor de koper. Het restant groot € 100.000, zegge honderdduizend euro zal koper aan verkoper schuldig blijven. Aflossing zal plaatsvinden in 60 gelijke maandelijkse termijnen van € 1.666.66, voor het eerst op 1 januari 2014. Over de hoofdsom, of het restant daarvan, is koper een rente verschuldigd van 6 % op jaarbasis. welke rente maandelijks door koper verschuldigd is voor het eerst op 1 januari 2014. Koper zal meer aflossen indien en voorzover dat mogelijk is. Daarnaast zal koper jaarlijks (voor het eerst op 1 maart 2014) aantoonbare pogingen doen om de hoofdsom extern te financieren, zodat de schuld aan verkoper daarmee vervroegd kan worden afgelost. Als zekerheid voor de nakomingvan
aflossing, rente en kosten door koper, zal ten behoeve van verkoper onmiddellijk na de overdracht van de aandelen een pandrecht worden gevestigd op 50%
van de aandelen van de vennootschap.
5.3.
In afwijkingvan
het vorige lid zal de lening tot en met 31 december 2014 aflossingsvrij zijn indien de bank op verzoek van partijen niet wenst te bevestigen dat de huidige bestaande
kredietfaciliteit (in rekening-courant) in verband met de overdracht van de aandelen door verkoper aan koper onder dezelfde voorwaarden kon worden gecontinueerd
5.4.
Zolang de hoofdsom, rente en kosten voortvloeiend uit deze overeenkomst niet volledig aan verkoper zijn afgelost respectievelijk betaald, zal koper gehouden zijn om op eerste aanvraag aan de verkoper in de door de verkoper gewenste vorm en omvang zekerheid te stellen of gestelde zekerheid aan te vullen. Daarvan is echter nadrukkelijk uitgesloten de verplichting tot het aangaan van een overeenkomst van borgtocht door koper of de heer [appellant 2] (thans aandeelhouder van koper).
5.5.
De resultaten van de vennootschap zijn vanaf I januari 2014voor
rekening van koper.
Artikel6.Arbeidsinspanning directeur vennootschap
Verkoper zal middels inzet van haar directeur, de heer [geïntimeerde 2], gedurende2
jaar de volgende advies- en managementactiviteiten ten behoeve van de vennootschap blijven verrichten:
• ondersteunen bij verkoopactiviteiten;
• ondersteunen bij de interne organisatie;
• ondersteunen bij introductie van cliënten en ander personen uit het netwerk van verkoper.
Hiervoor zal zij een beloning (managementfee) ontvangen van € 12.500 per jaar.”
4.2
Per 2 april 2014 is [appellant 1] (hierna: [appellant 1]) opgericht in verband met voornoemde overname van [appellant 3]. [appellant 2] is enig aandeelhouder van [appellant 1].
4.3
Op enig moment na de overname van [appellant 3] heeft [appellant 2] de sloten van de van [geïntimeerde 2] gehuurde panden vervangen. [geïntimeerde 2] beschikt niet over de sleutels van de nieuwe sloten.
4.4
Op 2 april 20 I4 heeft [appellant 1] € 100.000,- aan [geïntimeerde 1] voldaan en zijn de aandelen in [appellant 3] overgedragen aan [appellant 1].
4.5
Na de overdracht van de aandelen is gebleken dat het eigen vermogen van [appellant 3] lager was dan in de koopovereenkomst was aangegeven.
4.6
Op 23 mei 2014 heeft [appellant 1] een brief gestuurd naar [geïntimeerden] waarin
zij de ontbinding heeft ingeroepen van de managementovereenkomst (artikel 6 van de koopovereenkomst). Tevens is [geïntimeerden] in deze brief verzocht de schade die het gevolg is van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst te vergoeden. [appellant 1] geeft daarbij aan dat [geïntimeerde 2] betalingen in ontvangst heeft genomen die ten
onrechte niet zijn afgedragen aan de vennootschap.
4.7
Bij schrijven van 23 juli 2014 hebben [geïntimeerden] kenbaar gemaakt de ontbinding van de managementovereenkomst niet te accepteren. Daarnaast hebben zij [appellant 1] verzocht om haar uiterlijk 25 juli 2014 de sleutels van de nieuwe sloten van het gehuurde te verstrekken. Voorts hebben [geïntimeerden] [appellant 1] in deze brief verzocht om uiterlijk 25 juli 2014 het bedrag van € 14.933,29 (zeven maal € 1.666,66 plus € 3.266,29 aan rente)
te betalen. [appellant 1] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

5.De beslissing van de voorzieningenrechter

5.1
De voorzieningenrechter heeft kortgezegd [appellant 1], deels onder verbeurte van dwangsommen, veroordeeld om
  • aan [geïntimeerde 1] € 1.666,66 per maand te betalen, te vermeerderen met de rente totdat de volledige resterende hoofdsom ad € 62.632,00 en de rente daarover is voldaan;
  • aan te tonen dat zij niet in staat is om meer af te lossen of inzichtelijk te maken welke ruimte zij daarvoor wel heeft;
  • ingediende financieringsaanvragen en afwijzingen daarop over te leggen, althans daartoe serieuze pogingen te doen;
  • een bankgarantie te stellen als zekerheid voor de resterende koopsom.
[appellant 3] is deels onder verbeurte van dwangsommen veroordeeld om
  • aan [geïntimeerde 2] de sleutels af te geven van de panden die zij van hem huurt;
  • alle zaken die zij onder zich heeft en die in eigendom toebehoren aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] af te geven aan [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2].
[appellant 1] en [appellant 2] zijn als (indirecte) statutaire bestuurders van [appellant 3] veroordeeld om ervoor zorg te dragen dat de sleutels en de eigendommen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan hen worden afgeven.
6. Voor het overige zijn de gevraagde voorzieningen geweigerd.

7.In het principaal en het incidenteel appel

Inleiding
7.1
De leesbaarheid van dit arrest wordt ermee gediend dat de grieven van beide partijen gezamenlijk en thematisch worden behandeld. De grieven van [appellanten] zullen hierna worden genummerd
I tot en met V.Die van [geïntimeerden] zullen worden genummerd
A en B.
De tegen [appellant 2] gerichte vorderingen (grief A)
7.2
Partijen twisten over het antwoord op de vraag of voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant 2] naast [appellant 1] aansprakelijk is voor eventueel tekortschieten door laatstgenoemde in de nakoming van de overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat zulks niet het geval is, en heeft om die reden de vorderingen ten aanzien van [appellant 2] afgewezen. Hiertegen richt zich de eerste grief van [geïntimeerden]
7.3
Het hof leest in de grief en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Meer in het bijzonder is niet onderbouwd dat [appellant 2] ‘kennelijk wist’ dat zijn holding de aangegane verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Die conclusie kan niet worden getrokken uit het enkele feit dat de holding zelf nog geen eigen vermogen had, nu partijen bij het aangaan van de koopovereenkomst zelf tot uitgangspunt hebben genomen dat een deel van de koopsom nog extern moest worden gefinancierd, en dat de lening tot en met 31 december 2014 aflossingsvrij zou zijn indien de bank op verzoek van partijen niet wenste te bevestigen dat de huidige bestaande kredietfaciliteit (in rekening-courant) in verband met de overdracht van de aandelen onder dezelfde voorwaarden kon worden gecontinueerd.
7.4
De grief faalt.
De hoogte van het restant van de koopsom (niet met een grief bestreden)
7.5
De voorzieningenrechter heeft niet aannemelijk geoordeeld dat de resterende koopsom meer bedraagt dan € 62.632,-. Nu daartegen niet is gegriefd, zal het hof ook van dat bedrag uitgaan.
Aflossing op de koopsom: uitstel tot 1 januari 2015? (Grief I)
7.6
[appellanten] hebben zich beroepen op artikel 5.3 van de koopovereenkomst, waarin is bepaald dat de lening aflossingsvrij zal zijn tot en met 31 december 2014 indien de bank op verzoek van partijen niet wenst te bevestigen dat de huidige kredietfaciliteit (in rekening courant) onder dezelfde voorwaarden kan worden gecontinueerd. De voorzieningenrechter heeft dat verweer verworpen omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de huidige kredietfaciliteit niet onder dezelfde voorwaarden kan worden voortgezet. Tegen dat oordeel is grief I van [appellanten] gericht.
7.7
[appellanten] voeren aan – en onderbouwen met stukken - dat de Rabobank alleen bereid was het rekeningcourantkrediet te continueren indien [appellant 3] substantieel meer rente zou gaan betalen (8.895% per jaar tegen een kredietprovisie van 1.95%) en onder de voorwaarde dat [geïntimeerde 1] een lening zou aflossen. In reactie hierop erkennen [geïntimeerden] dat de voorwaarden niet gelijk zijn gebleven. Zij voeren echter aan dat de woorden ‘onder dezelfde voorwaarden’ zijn opgenomen voor het geval de Rabobank dusdanige andere voorwaarden zou willen hanteren, dat van [appellant 2] redelijkerwijs niet zou kunnen worden verwacht dat hij de kredietfaciliteit toch zou voortzetten om de schuld aan [geïntimeerde 2] af te kunnen lossen.
7.8
Het hof stelt bij de beoordeling van dit onderdeel van het geschil voorop dat met be-trekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van geldsommen, terughoudendheid op zijn plaats is, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. De vordering van [geïntimeerden] voldoet niet aan dat criterium, omdat voorshands aannemelijk is dat niet dient te worden uitgaan van de opeisbaarheid per 1 januari 2014, zoals [geïntimeerden] stellen, maar van 1 januari 2015, zoals [appellanten] ten verwere aanvoeren. Het antwoord op de aan de orde gestelde vraag is afhankelijk van de uitleg die aan de overeenkomst moet worden gegeven. Bij de uitleg van een schriftelijk contract zoals hier aan de orde is, zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, bij die uitleg van beslissende betekenis. Deze uitleg dient niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het contract is gesteld, maar in praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dit geschrift als geheel in de desbetreffende kring van het maatschappelijk verkeer hebben, vaak wel van groot belang (vgl. HR 20 februari 2004, LJN: AO1427; NJ 2005, 493 en HR 5 april 2013, LJN BY8101). Die bewoordingen (‘onder dezelfde voorwaarden’) laten geen ruimte voor de door [geïntimeerden] gegeven uitleg, omdat die juist uitgaat van afwijkende voorwaarden. Volgens [geïntimeerden] zelf vallen de rente en provisie van [appellant 1] op grond van de aangeboden voorwaarden tezamen per jaar € 2.318,- hoger uit dan op grond van de oude voorwaarden. Dat is geen verwaarloosbaar verschil. Bij gebrek aan nadere onderbouwing is de uitleg van [appellanten] in dit kort geding daarom aannemelijker dan die van [geïntimeerden]
7.9
De grief slaagt. Daarbij wordt voor een goed begrip aangetekend dat de grief niet ziet op de rentevordering over € 86.303,-. Het verweer dat daarover nog afzonderlijke mondelinge afspraken zijn gemaakt, (zie de memorie van antwoord in incidenteel appel onder 9) is te laat gevoerd.
Aflossing op de koopsom: verrekening van de aflossingstermijnen in verband met lager eigen vermogen van [appellant 3]? (Grief II)
7.1
[appellanten] hebben zich beroepen op artikel 4 sub I van de koopovereenkomst, waarin voor het geval dat blijkt dat de vennootschap per de balansdatum schulden heeft tot een hoger bedrag dan vermeld op de overdrachtsbalans, is bepaald dat [geïntimeerde 2] gehouden is het verschil aan koper te
vergoedenindien dit bedrag hoger is dan € 2.500,-. Nu die vergoedingsplicht tussen partijen vaststaat (het eigen vermogen blijkt aanmerkelijk lager te zijn dan € 125.000,-), beroepen [appellanten] zich op verrekening van de vordering ter zake van deze vergoeding met de aflossingstermijnen die [appellant 1] moet voldoen. De voorzieningenrechter heeft dat verweer verworpen. Daartegen richt zich grief II van [appellanten]
7.11
Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat – zeker in dit kort geding – een beroep op verrekening moet stranden op de constatering dat de gegrondheid van het verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW). Ook voor de beoordeling daarvan dient immers de overeenkomst te worden uitgelegd, en voorshands is geenszins aannemelijk dat het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist is dat de term
vergoedingmoet worden uitgelegd als ‘strekt in mindering op de resterende koopsom’. In dat laatste geval gaat het beroep op verrekening niet op.
7.12
De grief faalt.
Aflossing op de koopsom: versnelde aflossing (niet met een grief bestreden)
7.13
[geïntimeerden] hebben zich beroepen op de bepaling in artikel 5.2 van de koopovereenkomst, inhoudende dat [appellant 1] meer zal aflossen indien en voor zover dat mogelijk is en dat zij jaarlijks (voor het eerst op 1 maart 2014) aantoonbare pogingen zal doen om de nog resterende koopsom elders te financieren, zodat de schuld aan [geïntimeerde 1] vervroegd kan worden afgelost. De voorzieningenrechter heeft de desbetreffende vordering in die zin toegewezen, dat [appellant 1] onder verbeurte van dwangsommen is veroordeeld, kort gezegd, om aan te tonen dat zij niet in staat is om meer af te lossen (of inzichtelijk te maken welke ruimte zij daarvoor wel heeft) en ingediende financieringsaanvragen en afwijzingen daarop over te leggen, althans daartoe serieuze pogingen te doen.
7.14
Hoewel partijen in hoger beroep nog wel verder discussiëren over dit onderdeel van het gevorderde (en over de vraag of aan de veroordeling is voldaan), is de beslissing van de voorzieningenrechter niet met enige grief bestreden. Het hoeft om die reden geen nadere inhoudelijke bespreking.
Door [appellanten] te stellen zekerheid; de bankgarantie (Grief III)
7.15
[geïntimeerden] hebben zich beroepen op artikel 5.4 van de koopovereenkomst, waarin is bepaald dat [appellant 1] gehouden is om op eerste aanvraag zekerheid te stellen zolang de aan [geïntimeerde 1] verschuldigde hoofdsom, rente en kosten nog niet zijn voldaan. De voorzieningenrechter heeft die vordering toegewezen. De derde grief van [appellanten] komt tegen dat oordeel op.
7.16
Aangevoerd wordt dat de Rabobank [appellant 1] heeft laten weten niet bereid te zijn tot het geven van de gevraagde bankgarantie, en dat [appellant 1] niet kan worden veroordeeld tot het leveren van een prestatie waarvan vaststaat dat zij die niet kan nakomen. Dat verweer is onderbouwd met een e-mail van de accountmanager zakelijke relaties van de Rabobank, waarin de gevraagde garantie wordt geweigerd vanwege het feit dat er geen goede bancaire basis voor bestaat (productie 3 bij de memorie van grieven).
7.17
[geïntimeerden] bestrijden naar het oordeel van het hof terecht niet het aan de grief ten grondslag gelegde uitgangspunt en hebben ook niet bestreden dat de bankgarantie is geweigerd. Zij beperken zich in hoger beroep tot het verweer dat die onderbouwing ten tijde van de zitting in eerste aanleg nog ontbrak. Dat laatste doet er naar het oordeel van het hof niet aan af dat de gevraagde voorziening thans (alsnog) op grond van het gevoerde verweer dient te worden geweigerd.
7.18
Nu [geïntimeerden] specifiek op het geven van een bankgarantie hebben aangedrongen, en [appellant 2] niet persoonlijk tot het geven van zekerheid is verplicht, had het op de weg van [geïntimeerden] gelegen duidelijk te maken welke andere zekerheid dan een bankgarantie voor hen acceptabel zou zijn. Dat hebben zij echter nagelaten.
7.19
De grief treft doel.
De managementfee (Grief B)
7.2
[geïntimeerden] hebben met een beroep op artikel 6 van de koopovereenkomst betaling van de managementfee gevorderd. Die vordering is afgewezen, omdat de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk oordeelde dat de bodemrechter voor recht zal verklaren dat de managementovereenkomst door [appellant 1] is ontbonden.
7.21
[geïntimeerden] handhaven hun betwisting van deze buitengerechtelijke ontbinding. Kern van hun verweer is, dat alle handelingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd, zich voordeden in een periode dat [geïntimeerde 2] nog eigenaar van de onderneming was.
7.22
Het hof herhaalt op deze plaats allereerst dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is.
7.23
Aan de ontbinding ligt de stelling van [appellanten] ten grondslag dat [geïntimeerde 2] [appellanten] in een aantal opzichten heeft misleid. Het gaat daarbij ook om handelingen die na het sluiten van die zijn verricht. Dat standpunt is door [appellanten] uitgebreid onderbouwd. Zo zou tot circa € 10.000,- aan vorderingen van klanten van wie biljarts al voor 1 januari 2014 aan derden waren verkocht (en waarvan de opbrengst al wel was geïncasseerd) niet uit de boeken blijken. Hoewel [geïntimeerden] uitgebreid verweer voeren op dit punt, hebben zij de feitelijke juistheid van die stelling onvoldoende bestreden. Een ander verwijt is, dat aanbetalingen die in 2013 zijn gedaan, niet correct in de jaarrekening zijn verwerkt. Ook dat is niet deugdelijk betwist, zoals ook (deels) onbetwist is gebleven dat inkomsten door [geïntimeerde 2] niet op de kassa zijn aangeslagen. Voorts is op grond van een verklaring van een werknemer van [appellant 3], [werknemer], aannemelijk dat [geïntimeerde 2] kort na ondertekening van de koopovereenkomst (op 9 april 2014) zwart betalingen voor werkzaamheden van [appellant 3] heeft ontvangen, ook zonder die af te dragen, en dat hij [werknemer] heeft verweten dat hij dit door vermelding op de werkbon aan [appellant 2] heeft doorgegeven. Dit alles maakt dat de vordering van [geïntimeerden], die is gebaseerd op het voortbestaan van de managementovereenkomst, onvoldoende aannemelijk is.
7.24
De grief faalt.
Eigendommen van [geïntimeerden](grief IV)
7.25
Op grond van het tussen partijen toepasselijke artikel 5.15 van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte heeft de voorzieningenrechter [appellant 3] onder verbeurte van dwangsommen bevolen de sleutels van het gehuurde aan [geïntimeerde 2] af te geven. Ook is [appellant 3] (zonder dwangsommen) veroordeeld tot afgifte van zich in het gehuurde bevindende eigendommen van [geïntimeerden]
7.26
Tegen de beslissing ten aanzien van de sleutels is niet gegriefd. Wat de eigendommen van [geïntimeerde 2] betreft, is echter aangevoerd dat [geïntimeerde 2] geen rechtens te respecteren belang bij haar vordering had, omdat [appellant 3] van meet af aan bereid is geweest eigendommen van die partij af te geven, en omdat onduidelijk was (en bleef) om welke zaken het precies ging.
7.27
Deze grief, die inhoudelijk niet is bestreden, is op goede gronden voorgedragen en treft dus doel. Dat oordeel behoeft geen nadere toelichting.
Proceskosten Grief V
7.28
Gezien de verwevenheid van het principale en incidentele appel en gelet op het feit dat de grieven deels slagen en deels niet, zullen de proceskosten in dit hoger beroep worden gecompenseerd. Dezelfde beslissing zal alsnog worden genomen ten aanzien van de in eerste aanleg gevallen proceskosten.
7.29
In zoverre treft de tegen de proceskostenveroordeling gerichte grief doel.

8.In het incident

8.1
Nu het hof hiervoor al heeft beslist over de vorderingen van partijen in het principaal en het incidenteel appel, hebben [appellanten] geen belang meer bij een beslissing in het incident. In het incident zal geen afzonderlijke proceskostenveroordeling worden uitgesproken.

9.Slotsom

9.1
De grieven slagen deels, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover dat onder 5.1, 5.4 en 5.6 en met betrekking tot de proceskosten is gewezen. Te dien aanzien zal worden beslist als hierna te melden.

10.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal en incidenteel appel en in het incident
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen van 12 september 2014 voor zover dat is gewezen onder 5.1, 5.4, 5.6, 5.7 en 5.8 en doet in zoverre opnieuw recht;
5.1.
veroordeelt [appellant 1] tot betaling aan [geïntimeerde 1] van € 1.666,66 per maand, verschuldigd met ingang van 1 januari 2015, te vermeerderen met de rente van 6 % op jaarbasis vanaf 1 januari 2014, die per maand verschuldigd is over de (resterende) hoofdsom, welke in het kader van deze procedure wordt vastgesteld op € 62.632,- totdat de volledige resterende hoofdsom ad € 62.632,- en de rente daarover is voldaan;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de in eerste aanleg gevallen proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in dit hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. K.M. Makkinga en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 februari 2015.