ECLI:NL:GHARL:2015:1198

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
200.161.128
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp en verlenging ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de verlenging van een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor de 17-jarige [kind 1], die te maken heeft met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De moeder van [kind 1] is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. De moeder is van mening dat de gronden voor de machtiging niet meer aanwezig zijn, terwijl de stichting, die verweer voert, de beschikking wil laten bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de problematiek van [kind 1], die opgroeide in een onveilige gezinssituatie en te maken heeft met ADHD en hechtingsproblematiek. Ondanks enige positieve ontwikkelingen in zijn behandeling, oordeelt het hof dat de gronden voor de machtiging tot gesloten jeugdhulp nog steeds aanwezig zijn. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter, omdat het in het belang van [kind 1] is dat hij de noodzakelijke jeugdhulp blijft ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.128
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 269980)
beschikking van de familiekamer van 19 februari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, namens Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (voorheen Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 11 december 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 31 december 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. Kandemir, advocaat te Dordrecht. Tevens is de hierna te noemen minderjarige [kind 1] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Adema, advocaat te Apeldoorn. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is niemand verschenen. Namens de stichting zijn verschenen [A] (gezinsvoogd) en [B] (gebiedsmanager).

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), op [geboortedatum] 1997 te [plaats], en [kind 2], op [geboortedatum] 2002 te [plaats]. De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 29 oktober 2003 heeft de kinderrechter [kind 1] onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar. Nadien is deze ondertoezichtstelling steeds voor de duur van één jaar verlengd, laatstelijk bij beschikking van 22 oktober 2013 tot 29 oktober 2014.
Bij beschikking van 29 oktober 2009 heeft de kinderrechter voor [kind 1] een machtiging uithuisplaatsing afgegeven voor de duur van één jaar. Nadien is de machtiging uithuisplaatsing steeds verlengd. De kinderrechter heeft bij beschikking van 5 augustus 2014 een machtiging verleend om [kind 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en doen verblijven tot 29 oktober 2014. Deze machtiging voor de gesloten uithuisplaatsing is door de stichting met ingang van 5 augustus 2014 ten uitvoer gelegd.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 oktober 2015 (meerderjarigheid) en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd met ingang van 29 oktober 2014 tot uiterlijk 29 april 2015.
3.5
[kind 1] verbleef in eerste instantie bij De Glind te [plaats] (gemeente Barneveld). Vanaf oktober 2013 verbleef hij op De Hoenderloo Groep te [plaats]. Hij is vanaf 5 augustus 2014 geplaatst op de Ottho Gerhard Heldring stichting in [plaats] (hierna te noemen: OGH) en verblijft daar sindsdien.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jeugdwet (hierna: Jw) kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.2
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.3
Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de jeugdhulpaanbieder.
4.5
De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg niet verenigen. Zij is met tien grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren en de stichting niet ontvankelijk te verklaren in haar initiële verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 29 oktober 2014 tot uiterlijk 29 april 2015, althans het initiële verzoek van de stichting af te wijzen.
4.6
De stichting heeft verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.7
Het hof overweegt als volgt. [kind 1] is een 17-jarige normaal begaafde jongen met ADHD en hechtingsproblematiek. Hij heeft een zeer belast verleden. [kind 1] groeide op in een onveilige gezinssituatie waarin er sprake was van huiselijk geweld. [kind 1] is van jongs af aan mishandeld door zijn vader en hij heeft ook veel geweld van de vader jegens de moeder gezien. Hij vertoont symptomen van een posttraumatische stress-stoornis.
[kind 1] heeft moeite met het accepteren van gezag. Hij is zelfbepalend en kan moeizaam omgaan met autoriteit. [kind 1] is hierin gegroeid, maar het is nog persoonsafhankelijk of hij gezag accepteert.
[kind 1] was niet in staat om zijn emoties op een adequate manier te uiten. Hij reageerde in het verleden zowel fysiek als verbaal agressief. Wanneer hij nu spanningen ervaart, kan hij deze nog niet op een adequate wijze reguleren. Hij reageert niet meer met agressie, maar hij probeert zich in zo’n geval erg in te houden. Het is voorgekomen dat hij door de stress neervalt en zijn lichaam niet meer onder controle heeft. [kind 1] kan erg piekeren over zijn thuissituatie, verleden en toekomst. [kind 1] is inmiddels gestart met EMDR therapie. Hij lijkt nu open te staan voor behandeling. Gebleken is echter dat [kind 1] zich in het verleden heeft onttrokken aan iedere vorm van behandeling en gezag. De motivatie voor behandeling is bij [kind 1] fragiel. Hij is in september 2014 weg gelopen. Daarna is hij niet meer weggelopen. Hij verbleef van september 2014 tot 19 december 2014 in een gesloten groep van de OGH, waardoor het niet mogelijk voor hem was om weg te lopen. Sinds 19 december 2014 is de behandeling van [kind 1] op de gesloten groep positief afgerond en is hij binnen de OGH geplaatst op een besloten groep om zijn behandeling voort te zetten.
Er is sprake van een positieve ontwikkeling en het hof complimenteert [kind 1] voor zijn inzet, maar deze ontwikkeling is nog recent van aard. Er is nog steeds sprake van forse gedragsproblematiek, hoewel [kind 1] binnen OGH een groei doormaakt met betrekking tot het aannemen van gezag.
[kind 1] heeft, gezien zijn problematiek, gespecialiseerde behandeling nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. De moeder heeft met behulp van Lindenhout geprobeerd om [kind 1] structuur te bieden en te begrenzen. Gebleken is dat de moeder daartoe niet in staat is. Voor de ontwikkeling van [kind 1] is het noodzakelijk dat hij geplaatst is in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. [kind 1] kan daar verder werken aan de opgestelde behandeldoelen en zich gaan voorbereiden op een vervolgplek van Pactum richting zelfstandigheid. De positieve ontwikkelingen die [kind 1] heeft doorgemaakt zijn onvoldoende om te oordelen dat geen sprake meer is van een ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid van de minderjarige belemmeren. Er bestaat nog een risico dat [kind 1] zich zal onttrekken aan de jeugdhulp die hij nodig heeft. Het zou bovendien te betreuren zijn indien de tot resultaten leidende behandeling en het traject van een zorgvuldige afronding daarvan teniet wordt gedaan doordat het traject te vroeg is beëindigd. Het hof acht dit niet in het belang van [kind 1].
4.8
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft geoordeeld dat bij [kind 1] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [kind 1] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof is van oordeel dat, ondanks de ingezette positieve ontwikkeling naar volwassenheid van [kind 1], bij het uitblijven van de verzochte verlenging de ontwikkeling naar volwassenheid van [kind 1] ernstig zal worden belemmerd en dat hij zich zal onttrekken aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan zal worden onttrokken door anderen.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, J.I.M.W. Bartelds en M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 19 februari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.