ECLI:NL:GHARL:2015:1257

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
200.161.226
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming schone lei na schuldsaneringsregeling en belanghebbendheid voormalig bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontneming van de schone lei van de appellant, die eerder onder de schuldsaneringsregeling viel. De rechtbank Midden-Nederland had op 9 december 2014 bepaald dat de appellant zijn schone lei was ontnomen omdat hij zijn schuldeisers had benadeeld door afkoopsommen van pensioenrechten te verzwijgen. De appellant had in 2012 afkoopsommen ontvangen van twee pensioenfondsen, maar deze niet aan de boedel gemeld. De rechtbank oordeelde dat de appellant opzettelijk had gehandeld door deze bedragen buiten de boedel te houden, wat resulteerde in benadeling van de schuldeisers voor een bedrag van € 2.398,45.

In hoger beroep betwistte de appellant de belanghebbendheid van de voormalig bewindvoerder en stelde dat er geen nieuwe feiten waren die de ontneming van de schone lei rechtvaardigden. Het hof oordeelde echter dat de voormalig bewindvoerder wel degelijk als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat de appellant bewust had geprobeerd zijn schuldeisers te benadelen. Het hof bevestigde de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de afkoopsommen of dat hij deze niet had verzwegen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.161.226
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) C/16/10/136 R)
arrest van de tweede kamer van 23 februari 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats]
appellant,
advocaat: mr. F.B.A. Verbeek.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 13 april 2010 is ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]) de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 maart 2013 is vastgesteld dat [appellant] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, op grond waarvan aan [appellant] de schone lei is verleend.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) van 9 december 2014 is bepaald dat artikel 358 lid 1 Faillissementswet (Fw) verder geen toepassing vindt, waarmee aan [appellant] de schone lei is ontnomen.
1.4
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 15 december 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 9 december 2014 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en (zo begrijpt het hof) het verzoek van de bewindvoerder tot ontneming van de schone lei alsnog af te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlage, van de brief met bijlagen van 27 januari 2015 en het V-formulier met bijlage van 16 februari 2015 van de advocaat van [appellant], alsmede van de brief met bijlagen van 2 februari 2015 van de voormalig bewindvoerder F. Friedeman.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2015, waarbij [appellant] in persoon, vergezeld door zijn echtgenote [naam], is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De voormalig bewindvoerder is eveneens verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft [appellant] de schone lei alsnog onthouden door te bepalen dat artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt. De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende kort samengevatte overwegingen:
  • gebleken is dat de pensioenfondsen Stichting BPF Beroepsvervoer en Stichting BPF Detailhandel in december 2012, derhalve enkele maanden voor het einde van de schuldsaneringsregeling, afkoopbedragen (tot een totaalbedrag van € 3.651,87) hebben gestort op twee rekeningnummers die toebehoren aan familieleden van [appellant];
  • [appellant] heeft deze bedragen zelf ter beschikking gekregen en heeft deze gebruikt voor de voldoening van diverse lasten in plaats van deze ten goede van de boedel te laten komen, zodat vastgesteld kan worden dat sprake is van het verzwijgen van inkomsten tijdens de duur van de regeling;
  • hoewel [appellant] heeft gesteld dat familieleden van hem zijn overgegaan tot afkoop van zijn pensioenen, is niet gebleken dat dit buiten medeweten en instemming van [appellant] heeft plaatsgevonden; [appellant] moet zich bewust zijn geweest van de uitkering van deze gelden en heeft nagelaten de bewindvoerder van de afkoop van zijn pensioenen op de hoogte te stellen; omdat de bewindvoerder, zonder mededeling van [appellant] en mede door gebruik te maken van onbekende rekeningnummers, niet met de afkopen bekend kon zijn, is voldoende aannemelijk dat [appellant] de afkoopsommen bewust buiten de boedel heeft willen houden; hierdoor zijn de schuldeisers benadeeld tot een bedrag van € 2.398,45, zijnde het bedrag dat, na herberekening door de bewindvoerder van het vrij te laten bedrag als deze inkomsten aan de boedel zouden zijn afgedragen, per saldo meer aan de schuldeisers uitgedeeld had kunnen worden;
  • de verklaring van [appellant] dat hij bereid is om dit bedrag in 24 termijnen van € 100,- te voldoen, doet niet af aan het oordeel dat hij eerder heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen.
3.2
[appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en stelt zich op de eerste plaats op het standpunt dat de voormalig bewindvoerder geen belanghebbende is in de zin van artikel 358a Fw. [appellant] betwist voorts dat na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken die grond zouden hebben opgeleverd om te bepalen dat artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt. [appellant] stelt daartoe - kort samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang - het volgende:
  • de bewindvoerder was bekend met het feit dat [appellant], geboren op [geboortedatum], in december 2012 de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken en mogelijk pensioenverzekeringen had lopen die dan tot uitkering zouden kunnen komen; de bewindvoerder heeft er kennelijk voor gekozen hem dat pensioen te laten behouden, want zij heeft nimmer bij [appellant] om informatie verzocht over mogelijke pensioenaanspraken; als [appellant] er dan vervolgens voor kiest om deze pensioenverzekeringen af te kopen in plaats van deze maandelijks te laten uitkeren, is dat zijn keuze;
  • omdat [appellant] was getroffen door een herseninfarct en toen moeite had met spreken en schrijven, heeft de stiefzoon [naam] [appellant] geholpen met het invullen van de formulieren, die hem op initiatief van de pensioenverzekeringen met het oog op het bereiken van de 65-jarige leeftijd waren toegezonden; [appellant] stelt dat hij zich niet meer kan herinneren of hij de formulieren zelf heeft ondertekend dan wel dat zijn stiefzoon bij
  • [appellant] heeft deze inkomsten niet verzwegen want hij verkreeg deze pas nadat hem de schone lei was verleend; de gang van zaken rond het aanvragen, het laten storten en het ter beschikking stellen van de afkoopsommen blijkt uit de schriftelijke verklaring van de stiefzoon van [appellant], [naam].
3.3
De voormalig bewindvoerder heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd, dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat [appellant] in 2012 heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. Dergelijke afkoopsommen van pensioenrechten komen in het algemeen aan de boedel toe, tenzij de rechter-commissaris anders beslist. De bewindvoerder is van mening dat de rechtbank [appellant] terecht de schone lei heeft ontnomen.
3.4
Het hof is vooreerst van oordeel dat aangenomen moet worden dat de voormalig bewindvoerder als belanghebbende in de zin van artikel 358a lid 1 Fw kan worden aangemerkt (zie ook ECLI:NL:PHR:2006:AV4484 sub 2.5, conclusie A-G Langemeijer), zodat het door [appellant] gevoerde verweer op dit punt wordt gepasseerd.
Het hof is verder van oordeel dat is komen vast te staan dat [appellant] voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling en het verkrijgen van de schone lei op 26 maart 2013, in december 2012 de afkoopsommen tot een totaalbedrag van € 3.651,87 heeft ontvangen van de beide pensioenfondsen en dat hij deze afkoopsommen vervolgens uit het zicht van de bewindvoerder heeft gehouden, terwijl hij wist, althans had moeten beseffen, dat deze afkoopsommen de boedel toekwamen. De bewindvoerder heeft berekend dat door de handelwijze van [appellant] de gezamenlijke schuldeisers voor een bedrag van € 2.398,45 zijn benadeeld. Dat deze afkoopsommen op de bankrekening van de stiefzoon en een zwager van [appellant] zijn gestort en hem pas na het verlenen van de schone lei feitelijk ter beschikking zijn gesteld, doet daaraan niet af. Het hof is dan ook van oordeel dat de na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling gebleken feiten en omstandigheden met betrekking tot het aanvragen, de ontvangst en de feitelijke verkrijging van de afkoopsommen, grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350 lid 3 onder e Fw, in welk geval de rechtbank [appellant] de schone lei zou hebben onthouden.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het aanbod van [appellant] om voormeld bedrag van € 2.398,45 in 24 termijnen van € 100,- alsnog aan de boedel te voldoen, niet afdoet aan het oordeel dat hij heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen, zodat dit aanbod niet tot een ander oordeel kan leiden.
3.5
De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen dan ook geen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 december 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. van der Beek, A.W. Steeg en A.S. Gratama, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Steeg, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2015.