ECLI:NL:GHARL:2015:1554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.152.824
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie conform nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen

In deze zaak gaat het om de vaststelling van kinderalimentatie voor twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], van ouders die nooit in gezinsverband hebben samengeleefd. De man, geboren in 1978, heeft een bruto inkomen van € 1.809,86 per maand, terwijl de vrouw een Wajong-uitkering ontvangt. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man € 140,- per kind per maand moest betalen, maar de man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. Hij betwist de behoefte van de kinderen en zijn eigen draagkracht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2015 heeft de man zijn situatie toegelicht, inclusief zijn schulden en de financiële druk die hij ervaart. De vrouw heeft haar financiële gegevens niet overgelegd, waardoor het hof de hoogte van haar kindgebonden budget moest schatten. Het hof heeft de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen toegepast om de behoefte van de kinderen vast te stellen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de man, gezien zijn financiële situatie, een minimale draagkracht heeft van € 25,- per kind per maand. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de man is verplicht om van 14 mei 2014 tot 1 januari 2015 € 25,- per kind per maand te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.824
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 364333)
beschikking van de familiekamer van 3 maart 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Delawi te Amersfoort,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.A.M.H. van der Laan te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 mei 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 11 augustus 2014;
  • een verweerschrift, ingekomen op 28 oktober 2014;
  • een journaalbericht van mr. Delawi van 22 januari 2015, ingekomen op 23 januari 2015 met producties 1 tot en met 6;
  • een journaalbericht van mr. Delawi van 28 januari 2015, ingekomen op 30 januari 2015 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2015 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is haar advocaat verschenen.
2.3
Desgevraagd heeft mr. Van der Laan ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van mr. Delawi van 30 januari 2015, met bijlagen, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
  • [kind 1] (verder te noemen: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] 2002, en
  • [kind 2] (verder te noemen: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] 2008,
over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
De man, geboren op [geboortedatum] 1978, heeft blijkens salarisspecificaties van oktober, november en december 2014 een inkomen heeft van € 1.809,86 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Het belastbare loon van de man bedraagt volgens de jaaropgave 2014 in dat jaar € 22.401,-.
De man neemt deel aan vrijwillige inkomensbeheer en er ligt beslag op het inkomen van de man.
3.3
De vrouw ontvangt een Wajong-uitkering en kindgebonden budget.
3.4
De man en de vrouw hebben nooit samengewoond en hun relatie is medio 2008 beëindigd. De man heeft nog twee kinderen uit een andere relatie.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking die bijdrage met ingang van 14 mei 2014 vastgesteld op € 140,- per kind per maand.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
14 mei 2014. De grieven zien op de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie, althans haar verzoek alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Nu de ingangsdatum van de door het hof vast te stellen kinderalimentatie ligt na
1 april 2013, zal het hof de draagkracht berekenen volgens de met ingang van laatstgenoemde datum geldende richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen (Rapport alimentatienormen, versie januari 2013).
5.2
Partijen zijn allereerst verdeeld over de behoefte van [kind 1] en [kind 2].
5.3
Op grond van het rapport alimentatienormen, versie januari 2014 (pag. 8), wordt de behoefte van een kind waarvan de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd,
aldus bepaald, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder (inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget) en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder (eveneens inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget). De inkomens van de ouders dienen dus niet eerst bij elkaar te worden opgeteld. Het aldus gevonden eigen aandeel kan worden vermeerderd met de netto kosten van kinderopvang, dus na aftrek kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming in die kosten door een werkgever, en wordt verminderd met het voor het kind te ontvangen kindgebonden budget. Als het om een eerste vaststelling gaat en de ouder bij wie het kind woont nog niet de beschikking heeft over een bijdrage van de andere ouder, kan worden volstaan met een globale schatting van de kosten van het kind.
5.4
De man heeft zijn jaaropgave over 2008 overgelegd en stelt dat zijn netto inkomen in 2008 € 1.280,- per maand bedroeg. De advocaat van de vrouw heeft dit door de man gestelde inkomen niet betwist en op haar beurt gesteld dat het inkomen van de vrouw in 2008 lager was dan € 1.000,- netto per maand. Gelet op de door partijen gestelde inkomens over 2008 komt het hof op basis van de Bijlage 2008 (eerste helft) bij het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen op een behoefte van de kinderen van € 98,- per kind per maand in 2008. (10 kinderbijslagpunten geeft bij genoemde inkomens € 160,- per maand bij de vrouw en € 233,- per maand bij de man, is gemiddeld € 196,- per maand, telkens voor beide kinderen tezamen, ofwel € 98,- per kind per maand). Geïndexeerd naar 2014 is dit een behoefte van
€ 109,25 per kind per maand.
5.5
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw gesteld dat de vrouw in 2014 een kindgebonden budget heeft ontvangen van € 148,- per maand. Rekening houdend met dit kindgebonden budget bedraagt het eigen aandeel van de ouders in 2014 € 71,- voor beide kinderen, ofwel € 35,- per kind per maand.
5.6
De man voert aan dat bij de bepaling van zijn draagkracht niet alleen rekening dient te worden gehouden met zijn netto besteedbaar inkomen van € 1.537,- per maand maar ook met zijn schulden, vaste lasten en het feit dat hij deelneemt aan inkomensbeheer. Hij stelt daartoe dat het buiten beschouwing laten van die verplichting bij de vaststelling van de bijdrage voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat hij bij deze bijdrage met zijn inkomen niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien.
Uit een (ongedateerd) schuldenoverzicht blijkt een totaalschuld van de man van € 13.287,86. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat het huidige beslag op zijn inkomen binnen twee maanden afloopt. De schuld op zijn advocaat van € 1.004,-, waarop reeds een zeer aanzienlijk bedrag is afgelost en waarop thans nog maandelijks met € 100,- wordt afgelost, is ook bijna afgelost. Voor zover op die schuld nog moet worden afgelost, acht het hof, gelet op de prioriteit van kinderalimentatie, een aflossing op de schuld van de advocaat van € 50,- per maand redelijk. Niet is gebleken dat het vakantiegeld van de man wordt aangewend voor het aflossen van schulden, zodat ook daar nog mogelijk enige ruimte is voor betaling van kinderalimentatie. Daarbij komt dat reeds in het budgetplan een post voor kinderalimentatie is opgenomen, maar deze post nog niet is ingevuld.
5.7
De man heeft gesteld dat hij twee dagen per week zijn kinderen ziet en daarom rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 35%. De advocaat van de vrouw heeft dit betwist. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de man zijn kinderen nog regelmatig ziet, maar niet standaard twee dagen per week. Gelet daarop zou het hof het redelijk achten om met een zorgkorting van 15 % rekening te houden. In verband met het tekort aan draagkracht van de man (zie hierna) en van de vrouw, zij heeft immers een Wajong-uitkering, komt deze zorgkorting niet tot verzilvering.
5.8
Gelet op voornoemde financiële omstandigheden en de mededeling van de man dat hij wel wil betalen voor zijn kinderen, is het hof van oordeel dat in aansluiting op de aanbeveling van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen de man moet worden geacht met ingang van 14 mei 2014 een minimale draagkracht te hebben van € 25,- per kind per maand om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Nu de man stelt reeds in de behoefte van zijn andere twee kinderen te voorzien, houdt het hof met die andere kinderen in dit geval geen rekening.
5.9
De man heeft de vrouw meermalen verzocht financiële gegevens in het geding te brengen. De vrouw heeft dit niet gedaan, zodat van de hoogte van het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget in 2015 niet is gebleken. Het hof becijfert deze toeslag op basis van de op de website van de belastingdienst voorkomende “Proefberekening toeslagen” op € 426,- per maand. Het hof houdt rekening met dit bedrag. Gelet daarop bestaat met ingang van 1 januari 2015 aan de zijde van de vrouw niet langer behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 mei 2014 , en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 14 mei 2014 tot 1 januari 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 25,- per kind per maand zal betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.M. Blankestijn, C.J. Laurentius-Kooter en
G.J. Rijken, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 3 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.