In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [het kind]. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep gegriefd tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 1 juli 2014 de uithuisplaatsing had bevolen. De moeder heeft alleen het gezag over [het kind], die op [geboortedatum] 2013 is geboren. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd en de GI gemachtigd om [het kind] uit huis te plaatsen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2014 zijn de ouders niet verschenen, en op 10 februari 2015 zijn zij opnieuw niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om [het kind] een veilig opvoedingsklimaat te bieden. De WSS heeft verweer gevoerd en verzocht de beschikking te bekrachtigen. De ouders hebben aangevoerd dat de grootmoeder van [het kind] in staat is om voor hem te zorgen, maar het hof oordeelt dat de ouders onvoldoende hebben aangetoond dat hun opvoedvaardigheden zijn verbeterd.
Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat het in het belang van [het kind] is dat de uithuisplaatsing voortduurt. De ouders hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij in staat zijn om [het kind] de zorg te bieden die hij nodig heeft. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd.