ECLI:NL:GHARL:2015:1555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.156.770
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [het kind]. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep gegriefd tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 1 juli 2014 de uithuisplaatsing had bevolen. De moeder heeft alleen het gezag over [het kind], die op [geboortedatum] 2013 is geboren. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd en de GI gemachtigd om [het kind] uit huis te plaatsen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2014 zijn de ouders niet verschenen, en op 10 februari 2015 zijn zij opnieuw niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om [het kind] een veilig opvoedingsklimaat te bieden. De WSS heeft verweer gevoerd en verzocht de beschikking te bekrachtigen. De ouders hebben aangevoerd dat de grootmoeder van [het kind] in staat is om voor hem te zorgen, maar het hof oordeelt dat de ouders onvoldoende hebben aangetoond dat hun opvoedvaardigheden zijn verbeterd.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat het in het belang van [het kind] is dat de uithuisplaatsing voortduurt. De ouders hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij in staat zijn om [het kind] de zorg te bieden die hij nodig heeft. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.156.770
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 265263)
beschikking van de familiekamer van 3 maart 2015
inzake
[verzoekster],
en
[verzoeker],
verder te noemen: de moeder respectievelijk de vader, en gezamenlijk de ouders,
beiden verblijvende te [plaats],
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten te Blerick, gemeente Venlo (onttrokken),
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringnamens de Stichting Jeugdbescherming Gelderland (voorheen genaamd Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de WSS.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, verder te noemen: de kinderrechter, van
1 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 25 september 2014;
  • een brief van mr. S.C. van Heerd, advocaat te Venlo, ingekomen op 15 oktober 2014, waarin onder meer wordt verzocht bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling van 24 oktober 2014 te verlenen aan [A.], grootmoeder van moederszijde;
  • een brief van de WSS van 17 oktober 2014, ingekomen op 20 oktober 2014;
  • het verweerschrift van de WSS met (vijf) bijlagen, ingekomen op 20 oktober 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen. Namens de WSS is […] verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad, is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen. Het hof heeft de behandeling van deze zaak aangehouden om de ouders in de gelegenheid te stellen een nieuwe advocaat te zoeken.
2.3
Op 10 februari 2015 is de mondelinge behandeling voortgezet. De ouders zijn, zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen. Namens de WSS zijn […], jeugdzorgwerker, en […], collega jeugdzorgwerker, verschenen. Namens de raad is niemand verschenen. Ook de pleegouders zijn niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [het kind], verder te noemen: [het kind], geboren. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag uit over [het kind]. De moeder heeft nog een dochter uit een eerdere relatie, [B.], die bij haar moeder verblijft.
3.2
Bij beschikking van 10 juli 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op verzoek van de raad, (de toen nog ongeboren) [het kind] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, hierna verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling), met ingang van 10 juli 2013 tot 10 juli 2014, welke termijn laatstelijk is verlengd bij de bestreden beschikking tot 10 juli 2015. De uitvoering van de ondertoezichtstelling is door de GI gemandateerd aan de WSS.
3.3
De GI heeft op 7 mei 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel
6 lid 1 Wet op de jeugdzorg (WJZ).
3.4
Bij beschikking van 20 november 2013 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [het kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang/crisispleeggezin voor de duur van vier weken, met ingang van 20 november 2013 tot 18 december 2013.
3.5
Bij beschikking van 3 december 2013 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [het kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor verblijf crisispleeggezin 24-uurs, tot 10 juli 2014.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.7
[het kind] is op 20 november 2013 geplaatst bij de pleegouders, waar hij thans nog verblijft.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De ouders kunnen zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [het kind] in een het huidige pleeggezin niet verenigen. Zij komen met één grief in hoger beroep tegen de bestreden beschikking. Zij verzoeken thans (naar het hof begrijpt:) het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] te verlengen, alsnog af te wijzen, althans een door de raad uit te voeren onderzoek te gelasten om [het kind] bij grootmoeder te plaatsen. Zij voeren hiertoe aan dat de zorg die [het kind] nodig heeft ook kan worden gegeven door de grootmoeder, die thans reeds [B.] verzorgt en die ook bereid is [het kind] in haar gezin op te nemen, maar dat de stichting ten onrechte zelfs niet heeft onderzocht of [het kind] bij haar kan worden geplaatst. Een onderzoek door de raad had, aldus de ouders, kunnen verduidelijken of de grootmoeder ook zou kunnen voldoen aan de basisvoorwaarden die [het kind] nodig heeft.
De WSS voert hiertegen verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.2
Per 1 januari 2015 is de Wet tot wijziging van boek 1 BW inwerking getreden. Blijkens artikel 28 van de Overgangswet nieuw BW is het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift in beginsel bepalend voor de toepassing van het sindsdien geldende recht. Nu in de Overgangswet nieuw BW geen afwijkende bepaling is opgenomen over de toepassing van het geldende recht met ingang van 1 januari 2015 ten aanzien van uithuisplaatsingen, anders dan bijvoorbeeld voor de ondertoezichtstelling in artikel 28 Overgangswet het geval is, brengt een redelijke wetsuitleg met zich dat tot 1 januari 2015 de oude bepalingen en vanaf 1 januari 2015 de nieuwe bepalingen gelden als volgt. Ingevolge het tot 1 januari 2015 geldende artikel 1:261 lid 1 (oud) BW respectievelijk het sinds 1 januari 2015 geldende artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ respectievelijk de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 (oud) respectievelijk artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad, respectievelijk op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat, anders dan de ouders aanvoeren, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Bij beschikking van 3 december 2014 heeft de kinderrechter geoordeeld dat de ouders niet in staat worden geacht om [het kind] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding zijn gewaarborgd. Voor zover de ouders stellen dat zich nadien gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan, acht het hof dit standpunt onvoldoende gemotiveerd. Met de WSS is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [het kind] nog steeds noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing voortduurt. Daartoe overweegt het hof, mede gelet op de overgelegde rapportage en de mededelingen van de jeugdbeschermingswerkers ter zitting, het volgende. [het kind] is een zeer jong kwetsbaar kind dat zeer prikkelgevoelig en schrikkerig is. Hij zit thans midden in de hechtingsfase bij de pleegouders en hij ontwikkelt zich naar omstandigheden goed in het gezin van de pleegouders. De ouders hebben op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hun opvoedvaardigheden zodanig zijn gewijzigd dat zij thans wel in staat zijn om [het kind] de basale zorg en opvoeding te bieden die hij nodig heeft, gegeven de bijzondere problematiek van [het kind], en dat het gerechtvaardigd is daarvoor de hechtingsrelatie met de pleegouders te doorbreken. Bij de ouders is sprake van onmacht. Nog altijd spelen bij de ouders problemen op diverse leefgebieden, waaronder hun nog steeds - wisselende en soms onduidelijke – huisvesting, hun problematische financiële situatie, gezondheidsproblemen en onduidelijke werksituatie. Volgens de WSS houden zij zich regelmatig niet aan de met de jeugdzorgwerker gemaakte afspraken, zijn zij oneerlijk over hun verblijfplaats en tonen zij tijdens de spaarzame bezoekmomenten weinig interesse in [het kind]. Ter mondelinge behandeling heeft de jeugdzorgwerker voorts nog verklaard dat door het moeizame contact met de ouders, in het bijzonder met de gezagsdragende moeder, feitelijk sprake is van een gezagsvacuüm doordat de moeder haar toestemming weigert voor belangrijke beslissingen omtrent [het kind], zodat de WSS recentelijk in het belang van [het kind] de raad heeft verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een verderstrekkende maatregel.
Anders dan de ouders aanvoeren, is het hof van oordeel dat een netwerkplaatsing van [het kind] bij de grootmoeder geen geschikt alternatief is. Met de WSS is het hof van oordeel dat de ambivalente houding van de ouders ten opzichte van de grootmoeder, naar blijkt uit de overgelegde rapportage, met steeds terugkerende ruzies tussen hen, waarbij de grootmoeder vaak niet opgewassen leek te zijn tegen de druk van de ouders, in de weg staat aan een netwerkplaatsing van [het kind] bij haar. Dit betekent dat een onderzoek door de raad niet nodig wordt geacht. Ook een doorplaatsing van de kinderen naar een pleeggezin in Limburg acht het hof niet aan de orde, nu - tegen de achtergrond van hetgeen in de eerste alinea van deze overweging is vermeld - het belang van de ouders bij plaatsing van [het kind] dichterbij hun huidige woonplaats niet opweegt tegen het belang van [het kind] bij voortzetting van de hechting in het gezin van de pleegouders, waar het goed met hem gaat.
4.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [het kind] niet zijn gewaarborgd en dat derhalve de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat de grief van de ouders faalt en dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 1 juli 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, C.J. Laurentius-Kooter en J.P. Balkema, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier, en is op 3 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.