In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 april 2014. De zaak betreft de waardevaststelling van een appartement gelegen aan [a-straat] 133 te [Z] voor het kalenderjaar 2013, met als waardepeildatum 1 januari 2012. De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde vastgesteld op € 318.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 25 november 2014 werd belanghebbende bijgestaan door zijn echtgenote, en de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door [A]. Belanghebbende stelde dat de waarde van het appartement lager zou moeten zijn, en concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en een verlaging van de vastgestelde waarde tot € 297.000. De heffingsambtenaar daarentegen verdedigde de vastgestelde waarde van € 318.000.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde te hoog was. Het Hof stelde de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast op € 305.000, en verklaarde het hoger beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.