ECLI:NL:GHARL:2015:1613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
24-002868-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en overtredingen van de Wet toezicht kredietwezen en Wet toezicht effectenverkeer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte is veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan oplichting op grote schaal, alsook voor overtredingen van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet toezicht effectenverkeer 1995. De zaak betreft beleggingsfraude waarbij investeerders werden misleid met valse rendementen en garanties. De verdachte heeft samen met medeverdachten een aantal rechtspersonen opgericht die investeringsproducten aanboden, maar de gelden van investeerders werden op onverantwoorde wijze besteed. Het hof heeft vastgesteld dat de investeringen niet de beloofde rendementen konden opleveren en dat de bedrijfsvoering van de betrokken rechtspersonen gericht was op wederrechtelijke bevoordeling. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen wegens het faillissement van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze hun vorderingen niet op de juiste wijze hebben ingediend na het faillissement van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002868-10
Uitspraak d.d.: 4 maart 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 18 november 2010 met parketnummer 18-996509-08 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 februari 2015 en 18 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in het appel voor zover dat betrekking heeft op het onder 2 ten laste gelegde feit en tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij [benadeelde1] (curator) dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. De vorderingen van de overige benadeelde partijen dienen te worden toegewezen (hoofdsom - reeds uitbetaalde rendementen en tussentijdse uitkering curator + kosten van rechtsbijstand), vermeerderd met de wettelijke rente voor zover dat is gevorderd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. van Linde, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is bij vonnis van 18 november 2010 vrijgesproken van (onder meer) het onder 2 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft tegen dat vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Uit de appelschriftuur en de toelichting van de advocaat-generaal is gebleken dat het appel van het openbaar ministerie zich uitsluitend richt tegen de vrijspraak van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten.
Nu er van de zijde van het openbaar ministerie geen bezwaren bestaan tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en het hof ook zelf geen reden ziet die een inhoudelijke behandeling van dat feit noodzakelijk maakt, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie zal derhalve ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk worden verklaard in het appel.
Het onder 3 ten laste gelegde feit, waarvoor in eerste aanleg een bewezenverklaring is gevolgd, zal wel inhoudelijk worden behandeld, nu de raadsman ter terechtzitting van het hof heeft aangegeven dat de verweren ten aanzien van dat feit worden gehandhaafd.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1 primair:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, onder meer één of meer van de hierna genoemde personen (hierna te noemen de beleggers), heeft bewogen, althans heeft doen bewegen of laten bewegen, tot de afgifte van enig geldbedrag, in ieder geval van enig goed dan wel tot het aangaan van een schuld, te weten:
NAAM AANGIFFE NR. BEDRAG IN EUR
[benadeelde26] 5 50.000
[benadeelde36] 7 29.000
[slachtoffer1] 8 7.500
[benadeelde35] 9 60.000
[slachtoffer2] 10 250.000
[benadeelde3] 11 50.000
[benadeelde40] 13 15.750
[slachtoffer3] 14 7.500
[slachtoffer4] 15 64.000
[benadeelde10] 16 30.000
[benadeelde14]17 80.000
[benadeelde30] 18 63.500
[benadeelde15] 20 40.000
[benadeelde42] 21 50.000
[benadeelde34] 23 48.000
[slachtoffer5] 24 50.000
[benadeelde9] 25 50.000
[benadeelde28] 26 50.000
[benadeelde18] 27 50.000
[benadeelde25] 28 100.000
[benadeelde5] 29 50.000
[benadeelde7] 30 25.000
[benadeelde21] 31 99.000
[slachtoffer6] 32 32.000
[benadeelde41] 33 50.000
[slachtoffer7] 34 20.000
immers heeft/hebben [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
A. beleggers lagere maandelijkse hypotheeklasten in het vooruitzicht gesteld indien zij investeren/beleggen in één van de producten die door de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] werden aangeboden, te weten het InvestPlan en/of het InvestPlan Plus A en/of het InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan; en/of
B. beleggers maandelijkse en/of jaarlijkse (voorschot)rendementen in het vooruitzicht gesteld van 8% of 10% op jaarbasis voor de (het) product(en) InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan welke maandelijks en/of jaarlijks werden uitgekeerd dan wel werden geherinvesteerd; en/of
C. aan beleggers (maandelijks) één of meer geldbedragen uitbetaald/uitgekeerd als opbrengsten/rendementen van hun beleggingen/ingelegde gelden; en/of
D. beleggers geïnformeerd middels persoonlijke gesprekken en/of folders en/of dvd presentaties over het geven van een 100% garantie op de ingelegde gelden door het laten afsluiten van een verzekering waarvoor de premie door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] zou worden betaald; en/of
E. beleggers een 100% terugbetaalgarantie is geboden op de ingelegde gelden van het InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of GarantiePlusPlan, welke terugbetaalgarantie in de folder(s) werd omschreven als het inkopen van een terugbetaalgarantie door een derde en/of het plaatsen van deze garantie als onderpand in de [rechtspersoon4];
waardoor onder meer de hiervoor genoemde belegger(s), mede na daartoe ontvangen advies van hun tussenpersoon, welke voor het geven van dat advies op bovenomschreven feiten en omstandigheden is afgegaan, (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
1 subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, onder meer één of meer van de
hierna genoemde personen (hierna te noemen de beleggers), heeft bewogen, althans heeft doen bewegen of laten bewegen, tot de afgifte van enig geldbedrag, in ieder geval van enig goed dan wel tot het aangaan van een schuld, te weten:
NAAM AANGIFFE NR. BEDRAG IN EUR
[benadeelde26] 5 50.000
[benadeelde36] 7 29.000
[slachtoffer1] 8 7.500
[benadeelde35] 9 60.000
[slachtoffer2] 10 250.000
[benadeelde3] 11 50.000
[benadeelde40] 13 15.750
[slachtoffer3] 14 7.500
[slachtoffer4] 15 64.000
[benadeelde10] 16 30.000
[benadeelde14]17 80.000
[benadeelde30] 18 63.500
[benadeelde15] 20 40.000
[benadeelde42] 21 50.000
[benadeelde34] 23 48.000
[slachtoffer5] 24 50.000
[benadeelde9] 25 50.000
[benadeelde28] 26 50.000
[benadeelde18] 27 50.000
[benadeelde25] 28 100.000
[benadeelde5] 29 50.000
[benadeelde7] 30 25.000
[benadeelde21] 31 99.000
[slachtoffer6] 32 32.000
[benadeelde41] 33 50.000
[slachtoffer7] 34 20.000
immers heeft/hebben [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
A. beleggers lagere maandelijkse hypotheeklasten in het vooruitzicht gesteld indien zij investeren/beleggen in één van de producten die door de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] werden aangeboden, te weten het InvestPlan en/of het InvestPlan Plus A en/of het InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan; en/of
B. beleggers maandelijkse en/of jaarlijkse (voorschot)rendementen in het vooruitzicht gesteld van 8% of 10% op jaarbasis voor de(het) product(en) InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlus Plan welke maandelijks en/of jaarlijks werden uitgekeerd dan wel werden geherinvesteerd; en/of
C. aan beleggers (maandelijks) één of meer geldbedragen uitbetaald/uitgekeerd als opbrengsten/rendementen van hun beleggingen/ingelegde gelden; en/of
D. beleggers geïnformeerd middels persoonlijke gesprekken en/of folders en/of dvd presentaties over het geven van een 100% garantie op de ingelegde gelden door het laten afsluiten van een verzekering waarvoor de premie door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] zou worden betaald; en/of
E. beleggers een 100% terugbetaalgarantie is geboden op de ingelegde gelden van het Investplan en/of InvestP1an Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of GarantiePlusPlan, welke terugbetaalgarantie in de folder(s) werd omschreven als het inkopen van een terugbetaalgarantie door een derde en/of het plaatsen van deze garantie als onderpand in de [rechtspersoon4];
waardoor onder meer de hiervoor genoemde belegger(s), mede na daartoe ontvangen advies van hun tussenpersoon, welke voor het geven van advies op bovenomschreven feiten en omstandigheden is afgegaan, (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
1 meer subsidiair:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde en dat [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf onder zich had/hadden, zich wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend, immers hebbende [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s) opzettelijk één of meer van de navolgende geldbedragen (tot een totaal bedrag van circa 7.899.377,00 EURO afkomstig van circa 169 beleggers),
NAAM AANGIFFE NR. BEDRAG IN EUR
[benadeelde26] 5 50.000
[benadeelde36] 7 29.000
[slachtoffer1] 8 7.500
[benadeelde35] 9 60.000
[slachtoffer2] 10 250.000
[benadeelde3] 11 50.000
[benadeelde40] 13 15.750
[slachtoffer3] 14 7.500
[slachtoffer4] 15 64.000
[benadeelde10] 16 30.000
[benadeelde14]17 80.000
[benadeelde30] 18 63.500
[benadeelde15] 20 40.000
[benadeelde42] 21 50.000
[benadeelde34] 23 48.000
[slachtoffer5] 24 50.000
[benadeelde9] 25 50.000
[benadeelde28] 26 50.000
[benadeelde18] 27 50.000
[benadeelde25] 28 100.000
[benadeelde5] 29 50.000
[benadeelde7] 30 25.000
[benadeelde21] 31 99.000
[slachtoffer6] 32 32.000
[benadeelde41] 33 50.000
[slachtoffer7] 34 20.000
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan één of meer hierboven genoemde personen, althans een ander dan aan [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] en/of haar mededader(s), anders dan door misdrijf, te weten als inleggeld voor beleggingen/investeringen binnen [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3], onder zich had(den), telkens zich wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
1. meest subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde en dat verdachte en/of zijn mededader(s), anders dan door misdrijf onder zich had/hadden, zich wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend, immers hebbende verdachte en/of zijn mededaders, opzettelijk één of meer geldbedragen te weten (0-PV blz. 42 & AH-52):
- 701.301,00 EURO of een gedeelte daarvan als een zogenaamde door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] verstrekte lening aan een eenmanszaak van verdachte genaamd [naam]; en/of
- 252.006,00 EURO of een gedeelte daarvan aan contante geldopnames van één of meer bankrekening(en) van [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4]; en/of (blz. 6759 AH-52)
- 178.000,00 EURO of een gedeelte daarvan als zogenaamde verkoop van 6 ha. grond door [verdachte] aan [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4]; en/of
- 223.787,00 EURO of een gedeelte daarvan aan bankoverschrijvingen van [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] ten behoeve van verdachte privé; en/of
- 19.856,00 EURO of een gedeelte daarvan als zijnde niet uit de administratie af te leiden opnames binnen [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4]; (blz. 6757 AH-52)
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan één of meer van de investeerders binnen [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4], anders dan aan verdachte, welke goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, telkens zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
feit 3 primair:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) als in Nederland gevestigde onderneming of instelling, (telkens) opzettelijk het bedrijf van kredietinstelling heeft uitgeoefend, zonder dat zij hiervoor een vergunning heeft/hebben verkregen;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
feit 3 subsidiair:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1]. en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of [rechtspersoon5] en/of de [rechtspersoon4] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk,
- bedrijfsmatig (op termijn opvorderbare) gelden van het publiek heeft/hebben aangetrokken en/of ter beschikking heeft/hebben verkregen en/of ter beschikking had/hadden; en/of
- in enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen, van op termijn opvorderbare gelden;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
feit 4:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een effect heeft/hebben aangeboden waarvoor geen prospectus algemeen verkrijgbaar was dat is
goedgekeurd door Onze Minister of door een toezichthoudende autoriteit in een andere lidstaat;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit stelt het hof vast dat als gevolg van een kennelijke vergissing daarin is opgenomen “zonder dat zij hiervoor een vergunning heeft/hebben verkregen”, zonder dat hierbij is vermeld ‘van de Bank’, zoals in de delictsomschrijving is opgenomen. Nu ‘de Bank’, zijnde De Nederlandsche Bank, de enige instelling is die een dergelijke vergunning kan afgeven, leest het hof de tenlastelegging verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Algemene overweging “[rechtspersoon]”

1.1.
Ontstaan, interne organisatie en verwevenheid rechtspersonen “[rechtspersoon]”
1.1.1.
Rechtspersonen
In de periode 2002 tot en met 2004 zijn door of namens verdachte meerdere rechtspersonen opgericht, te weten [rechtspersoon1], [rechtspersoon2], [rechtspersoon4] en [rechtspersoon3]. Geen van deze rechtspersonen is thans nog actief.
Het bedrijf [rechtspersoon1] (hierna: [rechtspersoon1]) werd op 28 juni 2002 opgericht. Blijkens de bedrijfsomschrijving in het register van de Kamer van Koophandel richtten de bedrijfsactiviteiten van [rechtspersoon1] zich op het werven, trainen en begeleiden van intermediairs op het gebied van financiële planning. Daarnaast richtte het bedrijf zich op het verkrijgen, vervreemden, exploiteren en beheren van vermogenswaarden, het ontwikkelen van nieuwe vormen van financiële planning en vermogensplanning. In de praktijk werden de inleggelden van investeerders op rekening van [rechtspersoon1] ontvangen en werden vanuit deze B.V. de rendementsvoorschotten betaald. Het bestuur van [rechtspersoon1] werd gevormd door [rechtspersoon12] (enig aandeelhouder). Deze besloten vennootschap, waarvan verdachte bestuurder en enig aandeelhouder was, werd op 7 juni 2002 opgericht en betreft een beheers B.V..
[rechtspersoon12] vormde ook het bestuur van [rechtspersoon2], (hierna: [rechtspersoon2]) opgericht op 5 juli 2002, en was daarvan enig aandeelhouder. Blijkens de bedrijfsomschrijving in het register van de Kamer van Koophandel richtte [rechtspersoon2] zich op het geven van advies op het gebied van financiële planning, het ontwikkelen van nieuwe vormen van financiële planning en vermogensplanning. Uit het dossier blijkt dat [rechtspersoon2] juridisch eigenaar werd van de aangekochte gronden in het buitenland.
Op 3 maart 2003 werd de [rechtspersoon4] door verdachte en [betrokkene] opgericht. De Stichting had tot doel het stimuleren van bosbouwprojecten. Dit doel trachtte de stichting onder meer te realiseren door het opzetten van een onderhoudsfonds, het beheren van onderhoudsgelden en het houden van toezicht op alsmede het toetsen van het te plegen onderhoud, zo blijkt uit de akte van oprichting.
Zowel [rechtspersoon1], [rechtspersoon2] als de[rechtspersoon4] zijn op latere datum failliet verklaard.
Ten slotte werd op 2 juli 2004 het bedrijf [rechtspersoon3] opgericht (hierna: [rechtspersoon3]). Blijkens de bedrijfsomschrijving had [rechtspersoon3] ten doel het verzorgen van de administratie en de organisatie van (met name) vennootschappen waarmee zij in een groep was verbonden alsmede het ontwikkelen en exploiteren van producten, met name op het gebied van bosbouw en ecologische landbouw. Anders dan deze omschrijving doet vermoeden heeft verdachte verklaard dat [rechtspersoon3] is opgericht in het kader van een investeringsproject met betrekking tot vastgoed in Polen. Tot 15 maart 2005 werd het bestuur van [rechtspersoon3] gevormd door [rechtspersoon7] en [rechtspersoon8] Van [rechtspersoon7] was de enig aandeelhouder en bestuurder [ex-partner verdachte], zijnde de (ex-)partner van verdachte [verdachte]. Van [rechtspersoon8] was de enig aandeelhouder en bestuurder H.J. [echtgenote medeverdachte1], zijnde de echtgenote van medeverdachte [medeverdachte1]. Feitelijk werden beide besloten venootschappen echter door verdachte bestuurd, zo heeft hij tegenover de FIOD verklaard. Vanaf 15 maart 2005 is het bestuur gewijzigd en zijn medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] als bestuurders van [rechtspersoon3] geregistreerd. Uit het register van de Kamer van Koophandel blijkt dat de naam van de rechtspersoon per 20 juni 2005 is gewijzigd in “[rechtspersoon9]. Met ingang van 19 juli 2006 is de naam opnieuw gewijzigd en is vanaf dat moment komen te luiden: “[rechtspersoon10]”. De besloten vennootschap is inmiddels ontbonden.
1.1.2.
Verwevenheid
Uit het dossier blijkt dat de rechtspersonen [rechtspersoon1], [rechtspersoon2], de [rechtspersoon4] en [rechtspersoon3] in de ten laste gelegde periode op organisatorisch en financieel gebied zeer nauw met elkaar verbonden waren. Deze onderlinge verbondenheid openbaarde zich ook naar de buitenwereld door de informatie die in de brochures over de rechtspersonen werd gegeven en de correspondentie die met betrokkenen werd gevoerd.
Vanwege deze verwevenheid zal het hof voornoemde rechtspersonen overeenkomstig de rechtbank in het vervolg aanduiden met de overkoepelende naam “[rechtspersoon]”, kortweg “[rechtspersoon4]”.
1.1.3.
Interne organisatie
Verdachte was feitelijk oprichter en algemeen directeur van alle [rechtspersoon] bedrijven. Ook is verdachte de persoon die de producten en werkwijze van de [rechtspersoon] bedrijven heeft bedacht en ontwikkeld, zo heeft hij verklaard.
Verdachte heeft voorts verklaard dat medeverdachte [medeverdachte1] vanaf de oprichting in 2002 de ‘commerciële man’ was binnen [rechtspersoon4]. [medeverdachte1] werd vanaf die tijd ingezet om contacten met intermediairs te leggen en te beheren. [medeverdachte1] had geen officiële dienstbetrekking en verrichtte deze werkzaamheden op parttime basis. Naast het verzorgen van de contacten met de intermediairs, fungeerde [medeverdachte1] als chauffeur, adviseur en begeleider op commercieel gebied.
Op 1 september 2004 trad medeverdachte [rechtspersoon6] in dienst als financieel directeur van [rechtspersoon1]. [rechtspersoon6] heeft deze functie tot 30 april 2005 verricht.
Naast een secretaresse, was er geen personeel in dienst bij [rechtspersoon4].
1.2.
Investeringsproducten [rechtspersoon4]
Door [rechtspersoon4] werden meerdere investeringsproducten aangeboden, waaronder het [rechtspersoon] Investplan, het [rechtspersoon] Investplan Plus A, [rechtspersoon] Investplan Plus B en het Garantie Plusplan. Het aanbieden van de investeringsproducten aan particulieren gebeurde veelal niet rechtstreeks maar via intermediairs. In sommige gevallen betroffen dit personen die reeds lange tijd als financieel adviseur van de betreffende particulieren optraden. De productinformatie die door de intermediairs aan de particulieren werd gegeven was afkomstig uit presentaties die door verdachte en/of medeverdachte(n) uit naam van [rechtspersoon4] werden gegeven en/of uit brochures die van de producten waren opgemaakt. Deze brochures werden ook vaak aan de investeerders uitgedeeld. Daarnaast was er een DVD met productinformatie gemaakt die aan de potentiële investeerders kon worden getoond. In een aantal gevallen zijn verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachten zelf bij potentiële investeerders thuis geweest om uitleg te geven over de producten van [rechtspersoon4]. Uit de brochures die van deze producten zijn opgesteld, blijkt dat de investeringsproducten het volgende inhielden:
 [rechtspersoon] Investplan
Kenmerken:
- recht van vruchtgebruik van een stuk grond;
- minimaal investeringsbedrag € 48.000,-;
- vast (voorschot)rendement van 10% over het geïnvesteerde kapitaal, naar wens maandelijks of jaarlijks uitgekeerd;
- looptijd 20 jaar, met de mogelijkheid er na 10 jaar boetevrij uit te stappen;
- ingelegde bedrag is 100% gegarandeerd aan einde looptijd.
 [rechtspersoon] Investplan Plus A
Kenmerken:
- recht van vruchtgebruik van individueel aantoonbare investering in grond;
- minimaal investeringsbedrag € 2.000,-;
- vast (voorschot)rendement van 8% over het geïnvesteerde kapitaal,
naar keuze jaarlijks of maandelijks uitgekeerd;
- looptijd minimaal 10, dan wel 20 jaar;
- ingelegde bedrag is 100% gegarandeerd aan einde looptijd.
 [rechtspersoon] Investplan Plus B
Kenmerken:
- werkt in grote lijnen hetzelfde als het Investplan;
- spreiding investering in jaarlijks, dan wel maandelijks rendement plus een slotuitkering aan het einde van de looptijd;
- minimaal investeringsbedrag € 28.500,-;
- vast (voorschot)rendement van 8% over het geïnvesteerde kapitaal;
- looptijd 25 jaar;
- slotbetaling uit positief exploitatierendement welke kan oplopen tot 2 keer het investeringsbedrag, wat neerkomt op 11,65% rendement per jaar;
- ingelegd bedrag is 100% gegarandeerd aan einde looptijd.
 [rechtspersoon] GarantiePlusPlan
Kenmerken:
- investering in grond;
-geen uitbetaling van tussentijdse rendementen, deze worden geherinvesteerd;
- hoog rendement met daar bovenop een extra opbrengst die kan oplopen tot 8 keer het geïnvesteerde bedrag;
- minimale investeringsbedrag € 7.500,-
- looptijd 15, 20 of 25 jaar;
- garantie inleg en opbrengst.
Terugbetaalgarantie
Zowel ten aanzien van de Investplanproducten als het GarantiePlusPlan werd door [rechtspersoon4] een terugbetaalgarantie gegeven met betrekking tot de ingelegde gelden. In de brochures werd dit als volgt omschreven:
Investplanproducten:
“De aangesloten bedrijven van [rechtspersoon3] kopen en betalen voor elke individuele deelnemer een terugbetaalgarantie op naam van de investeerder bij [rechtspersoon4], zodat u absoluut zeker bent dat u uw investering aan het eind van de looptijd weer terugkrijgt. Deze terugbetaalgarantie wordt door [rechtspersoon1] in de [rechtspersoon4] ondergebracht en dient als zekerheid voor de door u geïnvesteerde som. Deze waarborg garandeert een terugbetaling van het ingelegde kapitaal op einddatum na 10, 15, 20 of 25 jaar. [rechtspersoon3] streeft naar een transparant, degelijk en vooral betrouwbaar product. Daarom is voor de terugbetaalgaranties bewust gekozen voor een gerenommeerde bank.”
GarantiePlusPlan:
“Tot meerdere zekerheid van de investeerder wordt er een garantie gegeven m.b.t. de inleg en het rendement van het geïnvesteerde kapitaal. Deze garantie wordt door [rechtspersoon3] uit eigen vermogen bij een gerenommeerde Nederlandse bank gekocht in de vorm van vastrenderende waarden en als onderpand gestort op de rekening van de daarvoor opgerichte [rechtspersoon4] ter terugbetaling van uw inleg aan het einde van de looptijd. Daarnaast is [rechtspersoon4] belast met het beheer van het juridisch eigendom en het beheer van het onderhoudsfonds voor onze projecten. De aangesloten bedrijven van [rechtspersoon3] betalen voor elke individuele deelnemer een bedrag op naam van de klant op rekening van de [rechtspersoon4].”
1.3.
Investeerders
In totaal zijn er 169 personen die een investeringsproduct bij [rechtspersoon4] hebben afgenomen. Zij hebben gezamenlijk een bedrag van ruim 7,9 miljoen ingelegd. Van deze 169 investeerders hebben er 30 aangifte gedaan, waarvan er 26 expliciet in de tenlastelegging zijn genoemd. Het dossier bevat de klantendossiers van de 30 personen die aangifte hebben gedaan zoals die in de administratie van [rechtspersoon4] zijn aangetroffen. De klantendossiers van de overige investeerders zijn niet in het dossier opgenomen, maar de inhoud van alle klantendossiers is geanalyseerd en door de FIOD in het onderzoek verwerkt (AH-13), ook die van de investeerders die geen aangifte hebben gedaan. Het onderzoek van de FIOD heeft zich derhalve tot het gehele klantenbestand van [rechtspersoon4] uitgestrekt. Waar hierna wordt gesproken over ‘investeerders’ worden alle personen bedoeld die geld hebben ingelegd bij [rechtspersoon4] en niet alleen degenen die daarvan aangifte hebben gedaan. Laatstgenoemden zullen in voorkomende gevallen als ‘aangevers’ worden aangeduid.
1.4.
Investeringsprojecten [rechtspersoon4]
In de brochures van de Investplanproducten en het GarantiePlusPlan wordt beschreven dat [rechtspersoon] voor haar projecten wereldwijd grond aankoopt voor cultivering, bebouwing of verhuur. Daarbij zijn de volgende sectoren geselecteerd voor investeringen: landbouw, visserij, veeteelt, toerisme, industrie, logistiek, dienstverlening, houtbouw en onroerend goed.
Uit het dossier blijkt dat er door [rechtspersoon4] grond in Panama en Costa Rica is aangekocht. Met betrekking tot de aankoopbedragen van gronden zijn verschillen geconstateerd tussen de verklaringen van verdachte, de bevindingen van de FIOD en het verslag van de curator. Tegen de achtergrond van hetgeen in totaal is ingelegd zijn deze verschillen niet relevant voor de aan de besteding van de inleggelden te verbinden conclusies. Daarnaast is voor een bedrag van € 760.000,- geïnvesteerd in vastgoed in Polen. Het betreffen de volgende onroerende zaken:
Costa Rica
 Finca Costa Rica:
- citrusplantage van 10 hectare, gekocht voor om en nabij $ 315.000,-.
 Finca Terron Colorado:
- citrusplantage van 167 hectare + 20 hectare aaneengesloten grond direct grenzend aan de plantage Terron Colorado, gekocht voor € 57.723,58.
- uit het dossier blijkt dat de eigendomsoverdracht van deze plantage nimmer heeft plaatsgevonden.
Panama
 Finca Santa Cruz Las Lajas
- plantage van 19 hectare die in 2001 is ingepland met tropisch hardhout.
- plantage is blijkens het verkoopcontract gekocht voor € 48.155,73.
 Eiland Isla Maje
- betreft een onontgonnen eiland van 105 hectare dat naar zeggen van verdachte is gekocht voor € 538.462,- voor eco-toerisme en diepzeevissen.
- ook ten aanzien van dit eiland blijkt uit het dossier dat de eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden.
Polen:
 Vastgoedproject (woningbouw):
- participatieovereenkomst met een vennootschap naar Pools recht, genaamd Providentia Invest Sp. Z.O.O.. In totaal is voor € 760.000,- geïnvesteerd.
- de overeenkomst is na enige tijd gewijzigd in een leningsovereenkomst tegen een rente van 8 %.
Pand [straat]:
Naast voornoemde buitenlandse projecten, heeft [rechtspersoon4] geïnvesteerd in een pand aan de [straat] te [gemeente2], welk pand deels bestemd was voor het kantoor van [rechtspersoon4] en deels voor bewoning door medeverdachte [medeverdachte1] en zijn echtgenote.
Medeverdachte [medeverdachte1] en zijn echtgenote [echtgenote medeverdachte1] hebben het pand [straat] te [gemeente2] in eigendom verworven. De koopsom ad € 670.000,- is door [rechtspersoon4] voldaan. Vervolgens hebben de heer en mevrouw [medeverdachte1] een lening ontvangen van
€ 360.000,- waarvoor zekerheid is verleend middels een eerste hypothecaire inschrijving op de [straat] te [gemeente2]. Van het ter leen ontvangen bedrag ad € 360.000,- is een bedrag ad € 300.000,- aan [rechtspersoon4] terugbetaald. Vervolgens is het pand volledig gerenoveerd waarvan de kosten ad € 429.799,54 zijn voldaan door [rechtspersoon4]. In totaal is door [rechtspersoon4] met betrekking tot het pand aan de [straat] te [gemeente2] derhalve een bedrag betaald van € 799.799,54.
Overeenkomsten van geldlening:
[rechtspersoon1] heeft in de loop der tijd acht geldleningen verstrekt:
 Leningsovereenkomst [verdachte] (verdachte) i.v.m. ontwikkeling onderneming kwekerij Koi Karpers ad € 750.000,- (12% rente p.j.);
 Leningsovereenkomst [rechtspersoon11] (welke besloten vennootschap aanvankelijk werd vertegenwoordigd door [zoon medeverdachte1], zijnde de zoon van medeverdachte [medeverdachte1]) ad € 181.000,64 (8% p.j.);
 Leningsovereenkomst [echtgenote medeverdachte1] (echtgenote medeverdachte [medeverdachte1]) ad € 18.000,- t.b.v. het volstorten van het aandelenkapitaal van de besloten vennootschap [rechtspersoon8] (8% rente p.j.);
 Leningsovereenkomst [ex-partner verdachte] ((ex-)partner verdachte) ad € 18.000,- t.b.v. het volstorten van het aandelenkapitaal van de besloten vennootschap [rechtspersoon7] (8% rente p.j.);
 Leningsovereenkomst [rechtspersoon8] ad € 9.000,- t.b.v. oprichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon3] (rente 8% p.j.);
 Leningsovereenkomst [rechtspersoon7] ad € 9.000,- t.b.v. oprichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon3] (8% rente p.j.);
 Leningsovereenkomst [rechtspersoon3] ad € 17.100,- t.b.v. de oprichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon11] (rente 8% p.j.);
 Leningsovereenkomst [zoon medeverdachte1] ad € 900,- t.b.v. oprichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon11] (rente € 110,26).

Bewijsoverweging feit 1 primair

Onder 1 primair wordt verdachte verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [rechtspersoon4] begane oplichting in de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005.
2.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. In dit kader heeft de advocaat-generaal er ten eerste op gewezen dat de uitgegeven brochures van de in de tenlastelegging genoemde producten diverse onwaarheden bevatten. In de brochures wordt ten onrechte de indruk gewekt dat [rechtspersoon] een groot bedrijf is met jarenlange ervaring op de markt en dat [rechtspersoon4] reeds vanaf 1998 een FSC keurmerk heeft. Daarnaast is bijvoorbeeld ten onrechte voorgewend dat er sprake was van een intensieve samenwerking met universiteiten.
Voorts heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de investeringen die zijn gedaan nimmer in voldoende mate hadden kunnen bijdragen tot het in de brochures aan de beleggers voorgespiegelde rendement. Om de beloofde rendementen te kunnen behalen had [rechtspersoon4] veel meer gronden aan moeten kopen dan in werkelijkheid is gebeurd. Gelet op de zeer beperkte investeringen die zijn gedaan was het voorzienbaar dat de voorschotrendementen betaald zouden moeten worden uit de inleg van nieuwe investeerders, temeer nu [rechtspersoon4] er een luxueuze bedrijfsvoering op nahield. De advocaat-generaal acht al met al bewezen dat er geen sprake is van falend ondernemerschap, maar van oplichting. De oplichtingshandelingen kunnen aan de rechtsperso(o)n(en) van [rechtspersoon4] worden toegerekend en verdachte kan als feitelijk leidinggever worden aangemerkt.
2.2.
Standpunt verdediging
Door en namens verdachte is bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Verdachte en zijn medeverdachte(n) meenden goede financiële producten op de markt te kunnen brengen met de kennis en ervaring die zij eerder hadden opgedaan. Niet alleen hebben zij hier veel tijd en energie in gestoken, ook zijn er daadwerkelijk diverse investeringen gedaan in Panama, Costa Rica, Polen en Nederland. Voordat de diverse investeringen echter de kans kregen goed te renderen, werd er een bewindvoerder benoemd waardoor de bedrijfsvoering werd stil gelegd. Tot aan de bewindvoering heeft [rechtspersoon4] voldaan aan zijn verplichting om voorschotrendementen aan de investeerders uit te betalen. Er was derhalve geen sprake van een oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling.
Ten aanzien van de brochures heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de brochures geen onjuiste informatie bevatten. Weliswaar is het zo dat het product van [rechtspersoon] in de folder op een zeer positieve wijze onder de aandacht wordt gebracht, doch dit is in het algemeen ook het doel van een productfolder.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging onder A tot en met E opgenomen feitelijke gedragingen, heeft de raadsman aangevoerd dat de onder A genoemde gedraging is verricht door de intermediairs en dat verdachte en zijn medeverdachten hierop geen enkele invloed hebben gehad. De onder C verweten gedraging kan voorts niet redengevend zijn voor het bewijs, nu deze gedraging telkens pas heeft plaatsgevonden nadat de betreffende klant had deelgenomen aan een product. Het uitbetalen van de rendementen heeft derhalve geen enkele invloed gehad op de beweegredenen van de klanten om over te gaan tot de inschrijving op het product en het overmaken van het inschrijfbedrag, aldus de raadsman.
2.3.
Oordeel hof
2.3.1.
Oplichting
Het hof overweegt met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit het volgende.
2.3.1.1. Onderdeel A
Onder 1 primair onderdeel A wordt verdachte verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte(n) feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [rechtspersoon4] valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in het vooruitzicht stellen van lagere maandelijkse hypotheeklasten indien zij investeren/beleggen in één van de producten die door [rechtspersoon4] werden aangeboden, te weten het InvestPlan, het InvestPlan Plus A, het InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan.
Zoals hiervoor uiteen is gezet werden de investeringsproducten van [rechtspersoon4] doorgaans door intermediairs aangeboden aan particulieren. Daarbij geldt dat veel investeerders de inleg hebben gefinancierd door het te gelde maken van de overwaarde op hun woning middels het afsluiten van een tweede hypotheek. Deze constructie zou volgens de intermediairs financieel voordelig zijn, omdat het door [rechtspersoon4] gegarandeerde rendement op de investering hoger was dan de kosten van de (hogere) hypotheek, zo blijkt uit verklaringen van aangevers.
Het hof is met de rechtbank en de raadsman van oordeel dat het in het vooruitzicht stellen van de lagere maandelijkse hypotheeklasten niet aan [rechtspersoon4] kan worden toegerekend. Dit leidt er toe dat er geen bewezenverklaring kan volgen voor het onder 1 primair onder A ten laste gelegde onderdeel. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
2.3.1.2. Onderdeel B, D en E
Onder B, D en E wordt verdachte - kort gezegd - verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte(n) feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [rechtspersoon4] valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid beleggers (voorschot)rendementen in het vooruitzicht stellen van 8% of 10% die maandelijks en/of jaarlijks werden uitgekeerd dan wel werden geherinvesteerd, en het (op verschillende manieren) bieden van een 100% (terugbetaal)garantie op de ingelegde gelden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het in het vooruitzicht stellen van rendementen en het bieden van de terugbetaalgarantie aan potentiële investeerders zoals hiervoor genoemd gebeurde door middel van persoonlijke gesprekken met intermediairs of, in sommige gevallen, met verdachte en/of zijn medeverdachten zelf, door informatie die in folders/brochures werd gegeven en/of door (dvd-)presentaties.
Productontwikkeling
Om te kunnen beoordelen of de voorgespiegelde rendementen en terugbetaalgaranties realistisch/haalbaar waren of dat zij valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan investeerders zijn verstrekt, acht het hof ten eerste van belang hoe de door [rechtspersoon4] aangeboden producten zijn ontwikkeld en tot stand gebracht.
Verdachte heeft verklaard dat hij in 1998 is begonnen met voorbereidende werkzaamheden voor de producten die hij op de markt wilde brengen. In dat kader heeft hij verklaard dat hij informatie heeft ingewonnen bij diverse instanties, dat hij contact heeft gelegd met plantagehouders in Costa Rica en Panama en dat hij plantages heeft bezocht. Daarnaast heeft verdachte cijfers en statistieken opgevraagd van de verschillende branches waarin hij wilde investeren en heeft hij contracten van andere aanbieders door advocaten laten beoordelen. Na dit onderzoek is verdachte overgegaan tot het ontwikkelen van zijn eigen producten en heeft hij uiteindelijk samen met [medeverdachte1] brochures opgesteld, zo heeft hij verklaard.
Het hof stelt vast dat van het voorbereidende onderzoek zoals dat volgens verdachte heeft plaatsgevonden, in het dossier geen stukken zijn terug te vinden. Ook bevat het dossier geen enkel stuk waaruit blijkt hoe de te verwachten opbrengsten zijn berekend en de wijze waarop en de termijn waarbinnen die opbrengsten gerealiseerd zullen worden. Een berekening van te verwachten kosten en een inventarisatie van risico’s en eventuele afdekking daarvan ontbreekt eveneens.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat er wel degelijk businessplannen en (cijfermatige) onderbouwingen van de gestelde rendementen en garanties bestaan. Volgens verdachte maakten deze stukken deel uit van de administratie van [rechtspersoon4] en is de gehele administratie van [rechtspersoon4] in handen gekomen van bewindvoerder (later curator) de heer [benadeelde1].
Het hof acht deze stelling van verdachte niet aannemelijk. In een aanvullend proces-verbaal d.d. 22 oktober 2010 dat naar aanleiding van de regiezitting in eerste aanleg door verbalisanten van de FIOD is opgemaakt blijkt dat de heer [benadeelde1] de gehele aan hem ter beschikking gestelde administratie van [rechtspersoon4] aan de FIOD ter beschikking heeft gesteld. Deze administratie is door verbalisanten doorgenomen. Door de verbalisanten is vervolgens gerelateerd dat in de administratie zoals die is aangetroffen bij de bewindvoerder, alsmede in de administratie die later bij diverse doorzoekingen in beslag is genomen, geen document is aangetroffen waarin voornoemde onderdelen waren opgenomen. Er zijn wel businessplannen aangetroffen maar deze hadden geen betrekking op [rechtspersoon4].
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt voorts dat de administratie van [rechtspersoon4] gebrekkig was. De informatie in de diverse klantendossiers bleek vaak niet volledig en niet conform de werkelijkheid. Daarnaast was de administratie met betrekking tot de diverse projecten niet juist, niet volledig, dan wel ontbrak in het geheel.
Het hof acht het gezien het voorgaande niet aannemelijk geworden dat aan de door [rechtspersoon4] uitgegeven investeringsproducten een gedegen onderzoek en onderbouwing ten grondslag liggen zoals verdachte dat heeft voorgewend.
Investeringen [rechtspersoon4]
Voor de vraag of er sprake is van oplichting acht het hof voorts van belang hoe [rechtspersoon4] de ingelegde gelden heeft besteed. De verdediging heeft aangevoerd dat er daadwerkelijk gelden zijn geïnvesteerd en dat er geen sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat [rechtspersoon4] meteen na de oprichting is begonnen met het aantrekken van gelden van investeerders. Zoals gezegd kregen de investeerders vaste (voorschot)rendementen in het vooruitzicht gesteld van 8 tot 10% en werd het ingelegde geld gegarandeerd terugbetaald aan het einde van de looptijd. Voor het kunnen voldoen aan dergelijke toezeggingen is het noodzakelijk dat een substantieel deel van de ingelegde gelden daadwerkelijk worden geïnvesteerd en renderen. Het hof stelt echter overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal vast dat van de totale ingelegde gelden slechts een klein deel (ongeveer 27%) daadwerkelijk is geïnvesteerd in gronden in Panama, Costa Rica en Polen. Daarbij geldt bovendien dat van die investeringen op korte termijn nagenoeg geen rendement te verwachten viel, onder meer omdat de plantages niet of nog maar kort geleden beplant waren. Voordat de investeringen zouden gaan renderen was [rechtspersoon4] derhalve voor het uitbetalen van de voorschotrendementen aangewezen op de inleg van nieuwe investeerders, met het immer bestaande risico dat de verwachte aanwas van investeerders zou uitblijven.
Uit het dossier blijkt dat geen van de investeringen in het buitenland inkomsten voor [rechtspersoon4] hebben opgeleverd. Van de totale ontvangsten van [rechtspersoon1] betreft 93,9 % inleggelden van investeerders. Alle (voorschot)rendementen die aan investeerders zijn uitbetaald, zijn betaald uit de inleg van investeerders.
Meer specifiek overweegt het hof over een aantal van de gedane investeringen als volgt.
Ten aanzien van het eiland Isla Maje in Panama dat op zichzelf reeds € 538.462,- gekost had, heeft verdachte verklaard dat er voor nog eens € 250.000,- tot € 300.000,- geïnvesteerd diende te worden voordat er überhaupt rendement behaald kon worden. Het dossier bevat evenwel geen plan voor de ontwikkeling van het nog onontgonnen eiland, de uitvoering en een tijdspad. Verdachte heeft hierin evenmin inzicht gegeven. Ondanks dat het om een aanzienlijk aankoopbedrag ging, lijkt de aankoop van het eiland derhalve een ondoordachte en daarmee onverantwoorde aankoop te zijn geweest. Daar komt nog bij dat de eigendom van het eiland nooit is overgedragen.
Ook ten aanzien van de plantage die van een andere aanbieder van beleggingsproducten is overgenomen geldt dat de eigendom nimmer is overgedragen, terwijl [rechtspersoon4] van haar zijde wel vanaf januari 2004 in totaal voor € 841.256,31 aan voorschotrendementen aan de overgenomen investeerders heeft voldaan.
Voorts plaatst het hof vraagtekens bij de aankoop van een plantage van in totaal 10 hectare door verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] op 19 augustus 2003 voor $ 83.969,73, met de verkoop van welke plantage door verdachte en medeverdachte aan [rechtspersoon4] voor ongeveer
$ 315.000,- nog dezelfde dag werd begonnen. Nog los van de werkelijke waarde van de grond, ziet het hof in deze gang van zaken een bevestiging dat het verdachte veeleer ging om eigen voordeel dan dat hij serieus de gelden van beleggers investeerde.
Ten slotte is uit het dossier af te leiden dat een groot deel van de ingelegde gelden zijn besteed aan zaken waarvoor zij niet bedoeld waren en/of direct of indirect ten goede zijn gekomen aan verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte1]. Dit geldt onder meer voor een aantal van de uitgegeven geldleningen, de aankoop en verbouwing van het pand aan de [straat] te [gemeente2] en de investeringen in de eenmanszaak van verdachte op het gebied van Koi karpers.
Het hof concludeert dat aan de gedane investeringen geen doordachte plannen ten grondslag lagen en dat er op lichtzinnige en onverantwoorde wijze investeringen zijn gedaan/gronden zijn aangekocht. Een gedegen onderzoek en onderbouwing ontbrak derhalve niet alleen ten aanzien van de uitgegeven investeringsproducten, maar ook ten aanzien van de gedane investeringen in het buitenland.
Ondanks voornoemde beperkte investeringen die (op korte termijn) geen enkel rendement opleverden, hield [rechtspersoon4] er een weinig spaarzame bedrijfsvoering op na met hoge niet-renderende uitgaven. Nu aanzienlijke delen van de geïnvesteerde gelden niet ingezet konden worden ten behoeve van te behalen rendementen dienden de feitelijk te behalen rendementen derhalve nog hoger te liggen dan die de investeerders waren voorgespiegeld.
Meerwaarde
Verdachte heeft hier tegenin gebracht dat er een meerwaarde was ontstaan op de gedane investeringen omdat de gronden door [rechtspersoon4] waren aangekocht voor een bedrag ver beneden de werkelijke waarde. Zo heeft verdachte verklaard dat de Finca Costa Rica in werkelijkheid
$ 433.000,- waard was. Uit het faillissementsverslag van [rechtspersoon1] d.d. 17 november 2014 blijkt echter dat de plantage - die in slechte staat verkeerde - blijkens een taxatierapport van 13 juni 2007 is gewaardeerd op $ 3.000,- per hectare. Uiteindelijk is het gelukt de plantage te verkopen voor $ 5.000,- per hectare. De opbrengst bedraagt € 33.425,99 zo blijkt het uit het faillissementsverslag. Het hof realiseert zich dat de waarde bij verkoop in geval van faillissement aanzienlijk lager kan uitvallen dan een verkoop ‘going concern’. Gelet op het door verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] betaalde aankoopbedrag ($ 83.969,73) en de genoemde taxatiewaarde acht het hof de stelling dat de gronden meer waard waren echter onaannemelijk.
Ook ten aanzien van de overige gronden is in het geheel geen steun te vinden voor verdachtes stelling dat deze (veel) meer waard waren dan het bedrag waarvoor [rechtspersoon4] ze heeft aangekocht. Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat tegenover de gedane investeringen een meerwaarde stond, op basis waarvan de gestelde rendementen gegarandeerd konden worden.
Conclusie
Uit het feit dat aan de investeerders een vast rendement van 8 tot 10% en een terugbetaalgarantie is geboden, zonder dat daaraan een gedegen onderzoek en financiële onderbouwing ten grondslag lag, hetgeen ook geldt voor de investeringsprojecten in het buitenland die het gestelde rendement zouden moeten opleveren zoals hiervoor uiteen is gezet, leidt het hof af dat het nooit de bedoeling is geweest dat [rechtspersoon4] de aan de investeerders in het vooruitzicht gestelde rendementen en terugbetaalgaranties gestand zou doen. De gehele bedrijfsvoering van [rechtspersoon4] is vanaf het moment van oprichting gericht geweest op wederrechtelijke bevoordeling en de rendementen en garanties zijn (al dan niet door tussenkomst van intermediairs) valselijk en/of listiglijk en/of in strijd met de waarheid aan de investeerders voorgewend, hetgeen hen heeft bewogen tot afgifte van de door hen ingelegde gelden zoals in de tenlastelegging vermeld.
Dat er sprake was van het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling en dat investeerders bewust zijn misleid, wordt bevestigd door de inhoud van de uitgegeven brochures. Hoewel de raadsman terecht heeft gesteld dat het aanbieden van een bepaald product in een folder/brochure logischerwijs gepaard gaat met verlokkende woorden en een positieve voorstelling van zaken, ging de informatie in de brochures van [rechtspersoon4] verder dan dat. De advocaat-generaal heeft er terecht op gewezen dat in de brochure van de Investplanproducten ten onrechte de indruk wordt gewekt dat [rechtspersoon4] al sinds 1998 actief is, hetgeen in werkelijkheid sinds 2002 was. Voorts profileerde [rechtspersoon4] zich als een bedrijf met “diverse gespecialiseerde afdelingen” en “financiële en/of juridische afdelingen”, terwijl er in totaal slechts vier personen werkzaam waren bij [rechtspersoon4]. Voorts wordt er in de brochures vermeld dat [rechtspersoon4] “inmiddels nauw samenwerkt met meer dan 50 gerenommeerde intermediairs”. Uit de administratie is slechts een samenwerking met 9 intermediairs af te leiden. Ook de “landelijke dekking van meer dan 100 verkoopkantoren” waarvan melding wordt gemaakt, vindt geen bevestiging in het dossier.
Concluderend kan gesteld worden dat participanten werden aangetrokken op basis van een valse voorstelling van zaken. Het gegeven dat de beschikbaar gestelde gelden op onverantwoorde en lichtzinnige wijze zijn besteed, bevestigt dat van bonafide beleggingen geen sprake is geweest.
Nu het hof heeft vastgesteld dat de gehele bedrijfsvoering van [rechtspersoon4] vanaf het moment van oprichting gericht was op wederrechtelijke bevoordeling, heeft de oplichting zich om die reden in beginsel tot alle klanten van [rechtspersoon4] uitgestrekt. Dat niet alle investeerders een brochure van [rechtspersoon4] hebben ontvangen en dat er investeerders zijn die op eigen initiatief contact met [rechtspersoon4] hebben gelegd en vervolgens hebben geïnvesteerd, zoals de raadsman heeft aangevoerd, doet niet ter zake, nu ook voor die investeerders geldt dat zij in ieder geval bewogen zijn tot de inleg van geld door het geboden rendement en/of de geboden terugbetalingsgarantie. Dit betrof immers de kern van de investeringsproducten van [rechtspersoon4]. Het hof acht derhalve bewezen dat
onder meerde in ten laste gelegde personen zijn opgelicht, een en ander voor zover hieronder niet anders is vermeld.
Zoals onder 1.3. reeds is vermeld zijn de klantendossiers van de personen die niet bij naam in de tenlastelegging zijn genoemd, niet in het dossier opgenomen en beschikt het hof derhalve niet over de inschrijfformulieren van die investeerders en betalingsbewijzen. Voor die gegevens baseert het hof zich daarom met name op het door de FIOD opgemaakte document D-167, in samenhang met het proces-verbaal van ambtshandeling analyse klantendossiers d.d. 26 maart 2008 (AH-13). In laatstgenoemd proces-verbaal is beschreven dat de inhoud van alle klantendossiers is geanalyseerd en in het document D-167 is verwerkt. Om de validiteit van dit document te checken is ten aanzien van de investeerders die in de tenlastelegging zijn genoemd en van wie de brondocumenten (klantendossiers) wel beschikbaar zijn een vergelijking gemaakt met de gegevens in het document D-167. De informatie in D-167 bleek op de van belang zijnde punten (soort investeringproduct, investeringsbedrag, datum betaling ontvangen door [rechtspersoon4]) vrijwel geheel overeen te komen met de informatie zoals die uit de brondocumenten bleek. De enige afwijkingen die zijn aangetroffen betreffen zowel ten aanzien van aangever [benadeelde15] als ten aanzien van [benadeelde5] de data waarop het geld door [rechtspersoon4] is ontvangen (respectievelijk 23 september 2003 i.p.v. 15 augustus 2003 en 5 mei 2005 i.p.v. 3 mei 2005). Het hof acht deze afwijkingen niet zodanig dat niet meer kan worden vertrouwd op de vermelding dat de in D-167 genoemde personen een investeringsproduct bij [rechtspersoon4] hebben afgenomen, welk investeringsproduct dat betreft en voor welk bedrag en dat het in te leggen bedrag door [rechtspersoon4] is ontvangen. Het hof zal die informatie dan ook voor het bewijs gebruiken.
2.3.1.3. Onderdeel C
Onder 1 primair onderdeel C wordt verdachte verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte(n) feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [rechtspersoon4] valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan beleggers (maandelijks) één of meer geldbedragen uitbetaald/uitgekeerd als opbrengsten/rendementen van hun beleggingen/ingelegde gelden.
Het hof is van oordeel dat de raadsman in beginsel terecht heeft aangevoerd dat het betalen van de geldbedragen pas plaatsvond nadat de betreffende klant had deelgenomen aan het investeringsproduct en dat de handeling in die zin derhalve geen invloed heeft gehad op de beweegredenen van de klant om over te gaan tot deelname aan het product en tot het overmaken van het inschrijfbedrag.
Voor aangever [benadeelde21] geldt echter dat hij tweemaal geld heeft ingelegd in een investeringsproduct van [rechtspersoon4]. De eerste inschrijving voor het Investplan dateert van 21 januari 2004 (inleg € 75.000,-) en de tweede inleg dateert van 15 oktober 2004 (inleg
€ 24.000,-). Over deze tweede inleg heeft aangever [benadeelde21] verklaard:
“Het bedrag van € 24.000,- is boven op het bestaande bedrag van € 75.000,- door ons geïnvesteerd in het [rechtspersoon] Investplan. Daar hebben wij ook een formulier van. Het formulier voor deze investering is gedateerd 15 oktober 2004. De inlegdatum is toen vastgesteld op medio november 2004. Uiteindelijk is het bedrag van € 24.000,- door ons gestort op 14 april 2005. De reden dat het zo lang geduurd heeft, is gelegen in het feit dat de verzekering zo laat uitkeerde. De uitkering was pas in april 2005. Toen is meteen het geld geïnvesteerd in [rechtspersoon]. We hebben bij deze investering van € 24.000,= niet meer gesproken waarin belegd werd.Wij vertrouwden er op dat alles goed ging. Op dat moment kregen we immers al geruime tijd ons maandelijkse rendement.Dat gebeurde al bijna een jaar.”
Het hof leidt uit deze verklaring af dat het uitbetalen van de (voorschot)rendementen ter zake van de eerste investering aangever [benadeelde21] (mede) heeft bewogen over te gaan tot de tweede inleg. Ten aanzien van deze aangever acht het hof derhalve (ook) het onder 1 primair onder C ten laste gelegde bewezen.
Voor aangever [benadeelde15] geldt eveneens dat er tweemaal in een product van [rechtspersoon4] is ingelegd. Nu echter uit de aangifte van [benadeelde15] niet is af te leiden dat de uitbetaling van de (voorschot)rendementen wegens de eerste investering hen (mede) heeft bewogen over te gaan tot een tweede investering, acht het hof ten aanzien van deze aangever onderdeel C niet bewezen.
2.3.1.4. Gedeeltelijke vrijspraak i.v.m. ten laste gelegde pleegperiode
Ten aanzien van aangever [benadeelde40] geldt dat diens inschrijving en inleg voor een investeringsproduct van [rechtspersoon4] heeft plaatsgevonden in 2002, derhalve voorafgaand aan de ten laste gelegde pleegperiode. Gelet daarop kan ten aanzien van aangever [benadeelde40] geen bewezenverklaring van oplichting in de ten laste gelegde periode volgen en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
2.3.1.5. Gedeeltelijke vrijspraak i.v.m. ten laste gelegde investeringsproducten
In de tenlastelegging zijn slechts de investeringsproducten Investplan, het Investplan Plus A, het Investplan Plus B en het Garantie Plus Plan genoemd. Uit het dossier blijkt dat [rechtspersoon4] ook nog andere producten aanbood. Van de in de tenlastelegging genoemde investeerders heeft aangever [benadeelde30] naast het Investplan product waarvoor hij € 60.000,- heeft ingelegd een bedrag van € 3.500,- geïnvesteerd in een ander product. Nu dit product niet in de tenlastelegging is genoemd, kan ten aanzien daarvan geen bewezenverklaring voor oplichting volgen. Het hof acht daarom slechts bewezen dat [benadeelde30] voor een bedrag van
€ 60.000,- is opgelicht
2.3.2.
Strafbaarheid [rechtspersoon1], [rechtspersoon2],[rechtspersoon4] en [rechtspersoon3] als rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als een dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging - die door een natuurlijk persoon is verricht - redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De investeerders zijn tot inleg van gelden bewogen door persoonlijke gesprekken, door de inhoud van de uitgegeven folders/brochures en/of de gemaakte DVD. De intermediairs zijn (onder meer) door verdachte ingeschakeld en hebben zich bij de verkoop van de investeringsproducten laten leiden door de informatie die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) hen (in presentaties of anderszins) had gegeven en door de informatie die in de brochures stond. Aldus heeft verdachte direct of indirect de klanten van [rechtspersoon4] bewogen tot het doen van investeringen door hen listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid rendementen van 8 tot 10 % voor te wenden en een (terugbetaal)garantie van het ingelegde geld te bieden.
Voornoemde gedragingen passen binnen de normale bedrijfsvoering van [rechtspersoon4], zijn [rechtspersoon4] dienstig geweest en kunnen worden aangemerkt als te hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtsperso(o)n(en). De gedragingen kunnen in redelijkheid worden toegerekend aan [rechtspersoon4] en het hof is daarbij van oordeel dat de rechtsperso(o)n(en) het voor een bewezenverklaring benodigde opzet heeft/hebben gehad en het oogmerk van wederechtelijke bevoordeling. Het bij verdachte aanwezige opzet op de strafbare gedragingen kan aan de rechtspero(o)n(en) worden toegerekend.
Vanwege de verwevenheid zoals die onder 1.1.2. is beschreven, kan niet ten aanzien van elke gedraging worden herleid aan welke rechtspersoon zij exact kan worden toegeschreven. Wel is komen vast te staan dat alle verweten gedragingen in ieder geval aan één van de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen kunnen worden toegerekend. Als gevolg daarvan zijn de vier rechtspersonen hiervoor aangeduid onder gezamenlijke noemer ‘[rechtspersoon4]’ en zal het hof bewezen verklaren dat de oplichting is gepleegd door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de[rechtspersoon4].
Het hof acht niet bewezen dat [rechtspersoon4] tezamen en in vereniging heeft gehandeld met andere (rechts)personen zodat daarvan zal worden vrijgesproken.
2.3.3.
Strafbaarheid verdachte als feitelijk leidinggever
Van feitelijk leiding geven aan een verboden gedraging begaan door een rechtspersoon is sprake indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon is echter geen vereiste. De tweede voorwaarde voor feitelijk leidinggeven houdt in dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen en zo opzettelijk de verboden gedraging bevordert.
Gelet op het feit dat verdachte algemeen directeur was van [rechtspersoon4] en met zijn bedrijf investeerders heeft aangetrokken en hen rendementen en garanties heeft geboden die niet haalbaar waren, hij bevoegd en gehouden was hier iets aan te doen maar dit heeft nagelaten en daarenboven de bedenker was van de betreffende constructie en de gedraging op die manier heeft bevorderd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [rechtspersoon4] begane oplichting. Het hof acht niet bewezen dat hij daarbij tezamen en in vereniging met (een) medeverdachte(n) heeft gehandeld zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 3 primair

Onder 3 primair wordt verdachte verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [rechtspersoon1], [rechtspersoon2], [rechtspersoon3] en/of de[rechtspersoon4] gepleegde strafbare feit, inhoudende het opzettelijk uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling, zonder dat daarvoor een vergunning is verkregen.
3.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [rechtspersoon1] het bedrijf van kredietinstelling heeft uitgeoefend zonder dat daarvoor een vergunning is verleend en dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
3.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu niet is voldaan aan het vereiste dat er voor eigen rekening kredietuitzetting of beleggingen zijn verricht.
3.3.
Oordeel hof
Het hof volgt het standpunt van de advocaat-generaal. Er kan wettig en overtuigend worden bewezen dat [rechtspersoon1] het bedrijf van kredietinstelling heeft uitgeoefend zonder dat daarvoor een vergunning is verkregen. Uit het dossier blijkt dat [rechtspersoon1] geldleningen aan derden verstrekt, zoals onder 1.4. reeds is vermeld. In het vonnis van de rechtbank is terecht overwogen dat door [rechtspersoon1] voor het verstrekken van de leningen gebruik is gemaakt van de op termijn opvorderbare gelden die [rechtspersoon1] ter beschikking had gekregen van de investeerders van de [rechtspersoon] investeringsproducten, die van het gebruik van hun inleg voor deze leningen niet op de hoogte waren.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat daaruit volgt dat [rechtspersoon1] een onderneming is die haar bedrijf heeft gemaakt van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen. [rechtspersoon1] voldoet daarmee aan de definitie van kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder a, sub 1, van de Wet Toezicht kredietwezen 1992. Vaststaat dat [rechtspersoon1] een in Nederland gevestigde onderneming is en dat die onderneming geen vergunning heeft verkregen voor het uitoefenen van een kredietinstelling.
Voornoemde gedraging past binnen de normale bedrijfsvoering van [rechtspersoon1], is [rechtspersoon1] dienstig geweest en kan worden aangemerkt als te hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Deze gedraging kan in redelijkheid worden toegerekend aan [rechtspersoon1] en het hof is van oordeel dat [rechtspersoon1] het voor een bewezenverklaring benodigde opzet had op het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling.
Gelet op het feit dat verdachte algemeen directeur was van [rechtspersoon1] en derhalve feitelijk zeggenschap had over de gedraging die de rechtspersoon heeft verricht, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [rechtspersoon1] gepleegde feit. Het opzet hierop blijkt uit het feit dat verdachte alle leningsovereenkomsten zelf namens [rechtspersoon1] heeft ondertekend. Het hof acht niet bewezen dat hij daarbij tezamen en in vereniging met (een) medeverdachte(n) heeft gehandeld zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 4

Onder 4 wordt verdachte verweten dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan het door de besloten vennootschappen [rechtspersoon1], [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de[rechtspersoon4] gepleegde opzettelijk aanbieden van een effect waarvoor geen prospectus algemeen verkrijgbaar was dat is goedgekeurd door Onze Minister of door een toezichthoudende autoriteit in een andere lidstaat.
4.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 ten last gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [rechtspersoon4] een ‘effect’ heeft aangeboden. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een interne e-mail d.d. 6 juli 2005 van de AFM waarin het hoofd van de Consumer Department AFM aan de afdeling Publieksvoorlichting schrijft: “Destijds is door Emissies geoordeeld dat het hier niet om een effect zou gaan en [rechtspersoon] daardoor ook niet onder toezicht staat”. Als AFM
- de autoriteit bij uitstek op het gebied van effecten - zelf al van mening was dat er geen sprake was van een effect, kan daar ten aanzien van de verdachte toch moeilijk anders over worden geoordeeld, aldus de raadsman. De inhoud van de e-mail brengt mee dat in ieder geval niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Uit de mail blijkt immers dat de afdeling Publieksvoorlichting naar aanleiding van door het publiek gestelde vragen telkens heeft geantwoord dat in geval van [rechtspersoon] geen sprake was van een effect.
4.3.
Oordeel hof
Uit het dossier blijkt dat verdachte middels een e-mailbericht van 4 februari 2002 bij de AFM heeft geïnformeerd of het vruchtgebruik van grond met bomen onder een effect valt als bedoeld in artikel 1 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995). Hierop is bij brief van 5 maart 2002 geantwoord. Deze brief is gedocumenteerd in het dossier onder D-08. In deze brief wordt onder meer geschreven:
“Zoals de Autoriteit Financiële Markten u eerder per e-mail d.d. 3 maart 1999 heeft bericht, wordt er doorgaans niet gesproken van een effect in de zin van de Wte 1995 of de Wet toezicht beleggingsinstellingen indien men door middel van een investering juridisch eigenaar wordt van een individueel bepaald stuk grond of van een individueel bepaald aantal bomen. Wanneer uit de contractuele bepalingen duidelijk blijkt dat het gaat om een individuele aankoop en de toewijzing van bomen of percelen aan iedere participant individueel geschiedt, moet tevens aannemelijk gemaakt worden dat deze, op de individualisering van de aankoop gerichte maatregelen in de praktijk worden nageleefd. Iedere eigenaar zal de opbrengst van zijn eigen bomen/perceel ontvangen en draagt zelfstandig het risico voor zijn bomen/perceel. In casu geldt dit ook indien de investeerder het recht van vruchtgebruik op bepaalde bomen/percelen verkrijgt.”
Hoewel uit voornoemde brief niet ondubbelzinnig blijkt dat het bieden van een recht van vruchtgebruik op een stuk grond door de AFM gelijk werd getrokken met het in eigendom verkrijgen van een individueel bepaald stuk grond, zal het hof er in het voordeel van verdachte vanuit gaan dat zij die stelling aan voornoemde brief konden en mochten ontlenen. Daarvan uitgaande, is het vervolgens de vraag of [rechtspersoon4] een en ander overeenkomstig de voorschriften van de AFM heeft ingevuld.
Uit de hiervoor weergegeven passage blijkt dat, wil een product niet onder de noemer ‘effect’ vallen, bepalend is dat (1) niet alleen uit contractuele bepalingen blijkt dat het gaat om een individuele aankoop en de toewijzing van bomen of percelen aan iedere participant individueel geschiedt, maar dat ook aannemelijk gemaakt moet worden dat (2) deze op de individualisering van de aankoop gerichte maatregelen in de praktijk werden nageleefd. Het hof leidt hieruit af dat deze individualiseerbaarheid en de consequenties daarvan ook richting elke investeerder moesten worden gecommuniceerd.
Het hof stelt vast dat door [rechtspersoon4] niet is voldaan aan de onder 2 genoemde voorwaarde. Slechts in een enkel geval heeft een investeerder een bewijs van inschrijving ontvangen waarop melding werd gemaakt van een aan die investeerder toegewezen stuk grond. Verder is op geen enkele manier jegens de investeerders duidelijk gemaakt dat zij het recht van vruchtgebruik kregen van een specifiek aan hen toegewezen stuk grond, welk specifiek stuk dat was en wat de consequenties daarvan waren. Dat in de administratie van [rechtspersoon4] stukken zijn terug te vinden waaruit blijkt dat plantages zijn opgedeeld en waarbij investeerders op bepaalde delen zijn ingeschreven, is derhalve niet voldoende.
Nu verdachte wist wat de voorwaarden waren wilde er geen sprake zijn van een effect in de zin van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, en desondanks vanuit [rechtspersoon4] producten heeft aangeboden die niet aan die voorwaarden voldeden, is er naar het oordeel van het hof sprake van het opzettelijk aanbieden van een effect. Hiervoor was geen goedgekeurd prospectus algemeen verkrijgbaar. Aldus is sprake van overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
Voornoemde gedraging past binnen de normale bedrijfsvoering van [rechtspersoon4], is [rechtspersoon4] dienstig geweest en kan worden aangemerkt als te hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Deze gedraging kan in redelijkheid worden toegerekend aan [rechtspersoon4] en het hof is van oordeel dat er bij [rechtspersoon4] sprake was van het voor een bewezenverklaring benodigde opzet.
Gelet op het feit dat verdachte algemeen directeur was van [rechtspersoon4] en derhalve feitelijk zeggenschap had over de gedraging die de rechtspersoon heeft verricht, hij maatregelen ter voorkoming daarvan achterwege heeft gelaten hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was en, meer in het bijzonder, de gedragingen heeft bevorderd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [rechtspersoon4] gepleegde feit. Het hof acht niet bewezen dat hij daarbij tezamen en in vereniging met (een) medeverdachte(n) heeft gehandeld zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op tijdstippen in de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei2005 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, onder meer de hierna genoemde personen (hierna te noemen de beleggers), heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag, te weten:
NAAM AANGIFFE NR. BEDRAG IN EUR
[benadeelde26] 5 50.000
[benadeelde36] 7 29.000
[slachtoffer1] 8 7.500
[benadeelde35] 9 60.000
[slachtoffer2] 10 250.000
[benadeelde3] 11 50.000
[slachtoffer3] 14 7.500
[slachtoffer4] 15 64.000
[benadeelde10] 16 30.000
[benadeelde14]17 80.000
[benadeelde30] 18 60.000
[benadeelde15] 20 40.000
[benadeelde42] 21 50.000
[benadeelde34] 23 48.000
[slachtoffer5] 24 50.000
[benadeelde9] 25 50.000
[benadeelde28] 26 50.000
[benadeelde18] 27 50.000
[benadeelde25] 28 100.000
[benadeelde5] 29 50.000
[benadeelde7] 30 25.000
[benadeelde21] 31 99.000
[slachtoffer6] 32 32.000
[benadeelde41] 33 50.000
[slachtoffer7] 34 20.000
immers heeft/hebben [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
B. beleggers maandelijkse en/of jaarlijkse (voorschot)rendementen in het vooruitzicht gesteld van 8% of 10% op jaarbasis voor de (het) product(en) InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of het GarantiePlusPlan welke maandelijks en/of jaarlijks werden uitgekeerd dan wel werden geherinvesteerd; en/of
C. aan beleggers (maandelijks) één of meer geldbedragen uitbetaald/uitgekeerd als opbrengsten/rendementen van hun beleggingen/ingelegde gelden; en/of
D. beleggers geïnformeerd middels persoonlijke gesprekken en/of folders en/of dvd presentaties over het geven van een 100% garantie op de ingelegde gelden door het laten afsluiten van een verzekering waarvoor de premie door [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] zou worden betaald; en/of
E. beleggers een 100% terugbetaalgarantie is geboden op de ingelegde gelden van het InvestPlan en/of InvestPlan Plus A en/of InvestPlan Plus B en/of GarantiePlusPlan, welke terugbetaalgarantie in de folder(s) werd omschreven als het inkopen van een terugbetaalgarantie door een derde en/of het plaatsen van deze garantie als onderpand in de [rechtspersoon4];
waardoor onder meer de hiervoor genoemde beleggers werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
feit 3 primair:
de besloten vennootschap [rechtspersoon1] op tijdstippen in de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in Nederland, als in Nederland gevestigde onderneming of instelling, opzettelijk het bedrijf van kredietinstelling heeft uitgeoefend, zonder dat zij hiervoor van de Bank een vergunning heeft verkregen;
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
feit 4:
de besloten vennootschap(pen) [rechtspersoon1] en/of [rechtspersoon2] en/of [rechtspersoon3] en/of de [rechtspersoon4] op tijdstippen in de periode 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2005 in Nederland, telkens opzettelijk een effect heeft/hebben aangeboden waarvoor geen prospectus algemeen verkrijgbaar was dat is goedgekeurd door Onze Minister of door een toezichthoudende autoriteit in een andere lidstaat;
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Overweging met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit:
De raadsman heeft (subsidiair) bepleit dat het onder 3 primair ten laste gelegde feit niet als strafbaar feit is te kwalificeren, nu niet conform artikel 6 lid 1 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is ten laste gelegd van welke instelling de benodigde vergunning niet is verkregen. De wettekst bevat immers de toevoeging ‘van de Bank’. Verdachte dient daarom ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit ontslagen te worden van alle rechtsvervolging, zo heeft de raadsman aangevoerd.
Dit verweer van de raadsman behoeft geen bespreking nu het hof - zoals bij de tenlastelegging is vermeld - van oordeel is dat het onderdeel ‘de Bank’ als gevolg van een kennelijke vergissing niet in de tenlastelegging is opgenomen en het hof dit verbeterd heeft gelezen. Bewezenverklaard is dat [rechtspersoon1] opzettelijk het bedrijf van kredietinstelling heeft uitgeoefend zonder dat zij hiervoor een vergunning van de Bank heeft verkregen.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
Feitelijk leidinggeven aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, terwijl het feit opzettelijk is begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Feitelijk leidinggeven aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, terwijl het feit opzettelijk is begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als leidinggevende gefunctioneerd van een professioneel opererend bedrijf dat zich op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Daarnaast is artikel 6 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en artikel 3 Wet toezicht effectenverkeer 1995 overtreden.
Verdachte heeft veelvuldig en op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van niets vermoedende particulieren. Er zijn miljoenen euro’s van particuliere investeerders aangetrokken zonder dat er sprake was van zekerheden en garanties zoals de Wet toezicht kredietwezen 1992 die beoogt te bewerkstelligen. Slechts een klein deel van de ingelegde gelden is overeenkomstig de bestemming daarvan daadwerkelijk geïnvesteerd in plantages en onroerend goed.
Voornoemde praktijken vormen een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Verdachte heeft zich slechts laten leiden door motieven van persoonlijk financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de investeerders. Zij hebben hun inleggelden in rook zien opgaan. Extra schrijnend is dat de investeerders niet alleen de door hen ingelegde gelden zijn verloren, ook worden zij in veel gevallen nog maandelijks geconfronteerd met hoge vaste lasten, die het gevolg zijn van een hypotheekverhoging teneinde de inleg te kunnen bekostigen. Weliswaar is niet komen vast te staan dat die hypotheekverhogingen door verdachte zijn geadviseerd, maar zij waren (zeker in die tijd) een voorzienbaar gevolg van het aanbieden van de onderhavige producten.
Naast de gevolgen voor individuele investeerders heeft de handelswijze van verdachte geleid tot concurrentievervalsing en is de integriteit van de financiële wereld aangetast.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte in het geheel geen blijk gegeven van inzicht in het strafwaardige van zijn handelen. Integendeel, hij heeft de schuld volledig buiten zichzelf gelegd.
Bij de strafoplegging wordt in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 januari 2015 niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is ter terechtzitting van het hof gebleken dat verdachte geen (vast) inkomen en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Verdachte is (persoonlijk) in staat van faillissement verklaard.
De aard, ernst en duur van met name de onder 1 primair bewezenverklaarde feiten, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht een hogere straf op zijn plaats dan door de advocaat-generaal is gevorderd, te weten in beginsel een gevangenisstraf van 36 maanden.
Nu er echter ten aanzien van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep sprake is van een (aanzienlijke) overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, welke overschrijding in de straf dient te worden verdisconteerd, zal het hof in plaats van voornoemde straf een gevangenisstraf van 30 maanden opleggen, met aftrek van de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is passend en geboden.

Benadeelde partijen

Het hof volgt de raadsman niet in zijn verweer dat de behandeling, beoordeling en beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding vormen.
[benadeelde40] en [benadeelde6]
De benadeelde partijen [benadeelde40] en [benadeelde6] hebben zich in het geding in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is in eerste aanleg deels toegewezen. De benadeelde partijen hebben zich in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard voor de ten aanzien van deze benadeelde partijen ten laste gelegde oplichting, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vorderingen worden ontvangen.
De verdachte en de benadeelde partijen dienen elk hun eigen kosten te dragen.
Overige benadeelde partijen
Naast de benadeelde partijen [benadeelde40] en [benadeelde6] hiervoor genoemd, hebben zich in totaal veertig andere benadeelde partijen met een vordering tot schadevergoeding gevoegd. Mr. Foppen is als advocaat van een deel van deze benadeelde partijen opgetreden ([benadeelde2], [benadeelde8], [benadeelde11], [benadeelde13], [benadeelde12], [benadeelde16], [benadeelde20], [benadeelde23], [benadeelde24], [benadeelde25], [benadeelde26], [benadeelde27], [benadeelde29], [benadeelde32], [benadeelde33], [benadeelde37], [benadeelde39], [benadeelde42]).
Van de veertig ingediende vorderingen zijn er door de rechtbank negenendertig gedeeltelijk toegewezen en is één benadeelde partij ([benadeelde1]) niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Van de veertig benadeelde partijen hebben achtendertig benadeelde partijen, waaronder [benadeelde1], hun vordering in hoger beroep gehandhaafd. Een aantal benadeelde partijen hebben hun vordering in hoger beroep verminderd aangezien er een tussentijdse uitkering van de curator heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de vorderingen zoals die in hoger beroep zijn ingediend/gehandhaafd. Voor de twee benadeelde partijen die hun vorderingen niet in hoger beroep hebben gehandhaafd heeft het hof te oordelen over de vordering voor zover die door de rechtbank is toegewezen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de ingediende vorderingen overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte in staat van faillissement is gesteld. Vast staat tevens dat de vorderingsrechten van de benadeelde partijen hun grond vinden in onrechtmatig handelen van verdachte vóór de datum van het faillissement. Het faillissement is thans niet opgeheven.
Het hof is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op het bepaalde in artikel 26 van de Faillissementswet op geen andere wijze ingesteld kunnen worden dan door deze ter verificatie aan te melden bij de curator. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de benadeelde partijen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen.
De verdachte en de benadeelde partijen dienen elk hun eigen kosten te dragen.

Schadevergoedingsmaatregel

Ondanks dat thans niet voorzienbaar is dat verdachte op korte termijn in staat is na te noemen bedragen (geheel) te voldoen, zal het hof aan verdachte de (hoofdelijke) verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de door de investeerders ingelegde bedragen (voor zover betrekking op één van de onder feit 1 primair genoemde investeringsproducten), minus de door hen reeds ontvangen voorschotrendementen en de tussentijdse uitkering van de curator, in de vorm van een schademaatregel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is jegens na te noemen slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht en het belang van de slachtoffers is ermee gediend. Als moment van ontstaan van de schade wordt de datum aangemerkt waarop het ingelegde bedrag door [rechtspersoon4] is ontvangen. Ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde14] blijkt die datum niet uit het dossier. In die zaak wordt daarom als begindatum van de wettelijke rente uitgegaan van 31 mei 2005, zijnde de einddatum van de bewezenverklaarde pleegperiode.
Voor het bedrag van de tussentijdse uitkering baseert het hof zich op de lijst van de curator die ter terechtzitting van het hof door de advocaat-generaal is overgelegd en waarop de tussentijdse uitkeringen zijn vermeld.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening:
 [benadeelde2]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 47.499,98
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 44.290,97
 [benadeelde3]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 43.333,28
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 40.124,27
 [benadeelde4]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 220.833,38
Tussentijdse uitkering:
€ 16.045,07
€ 204.788,31
 [benadeelde5]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.790,99
 [benadeelde7]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 24.833,33
Tussentijdse uitkering:
€ 1.601,86
€ 23.231,47
 [benadeelde8]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 55.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.500,74
€ 51.499,26
 [benadeelde9]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.790,99
 [benadeelde10]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 26.693,31
Tussentijdse uitkering:
€ 1.794,08
€ 24.899,23
 [benadeelde11]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 48.333,32
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 45.124,31
 [benadeelde13]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 43.749,95
Tussentijdse uitkering
€ 3.209,01
€ 40.540,94
 [benadeelde12]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 93.333,36
Tussentijdse uitkering
€ 6.418,03
€ 86.915,23
 [benadeelde14]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 74.666,66
Tussentijdse uitkering:
€ 5.134,42
€ 69.532,24
 [benadeelde15]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 35.759,98
Tussentijdse uitkering:
€ 2.562,97
€ 33.197,01
 [benadeelde16]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 71.333,29
Tussentijdse uitkering:
€ 5.134,42
€ 66.198,87
 [benadeelde17]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 93.333,36
Tussentijdse uitkering:
€ 6.418,03€ 86.915,33
 [benadeelde18]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.790,99
 [benadeelde19]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.262,06
€ 46.737,94
 [benadeelde20]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 88.516,69
Tussentijdse uitkering:
€ 6.032,95
€ 82.483,74
 [benadeelde21]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 90.875,00
Tussentijdse uitkering:
€ 6.353,85
€ 84.521,15
 [benadeelde22]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 182.800,50
Tussentijdse uitkering:
€ 13.349,49
€ 169.451,01
 [benadeelde23]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 46.666,64
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.457,63
 [benadeelde24]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 47.083,31
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.874,30
 [benadeelde25]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 100.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 6.471,07
€ 93.528,93
 [benadeelde26]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 48.333,32
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 45.124,31
 [benadeelde27]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 46.249,97
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.040,96
 [benadeelde28]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 50.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.790,99
 [benadeelde29]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 56.500,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.850,82
€ 52.649,18
 [benadeelde30]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 50.833,26
Tussentijdse uitkering:
€ 3.845,51
€ 46.987,75
 [benadeelde31]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 86.666,72
Tussentijdse uitkering:
€ 6.418,03
€ 80.248,69
 [benadeelde32]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 45.416,63
Tussentijdse uitkering:
€ 3.235,51
€ 42.181,12
 [benadeelde33]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 47.083,31
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.874,30
 [benadeelde34]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 48.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.080,65
€ 44.919,35
 [benadeelde35]:
Inleg (geen voorschotrendementen): € 60.000,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.850,82
€ 56.149,18
 [benadeelde36]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 26.760,00
Tussentijdse uitkering:
€ 1.856,03
€ 24.903,97
 [benadeelde37]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 47.083,31
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 43.874,30
 [benadeelde38]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 44.166,62
Tussentijdse uitkering:
€ 3.182,49
€ 40.984,13
 [benadeelde39]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 53.083,31
Tussentijdse uitkering:
€ 3.622,74
€ 49.460,57
 [benadeelde41]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 49.583,33
Tussentijdse uitkering:
€ 3.209,01
€ 46.374,32
 [benadeelde42]:
Inleg minus voorschotrendementen: € 47.400,00
Tussentijdse uitkering:
€ 3.182,49
€ 44.217,51

Vervangende hechtenis:

Het hof heeft bij de bepaling van de duur van de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregelen mede gelet op het bepaalde in artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht. Op grond daarvan is het aantal dagen vervangende hechtenis bij elke afzonderlijke schadevergoedingsmaatregel naar rato bepaald, zodanig dat het totaal het maximum van 365 niet overschrijdt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 60a, 62 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 6 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, artikel 3 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikelen 1 lid 1, 2 lid 2 en 6 lid 1 van de Wet op de Economische Delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3 primair en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde2]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 44.290,97 (vierenveertigduizend tweehonderdnegentig euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde3]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde3], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 40.124,27 (veertigduizend honderdvierentwintig euro en zevenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde4]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde4], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 204.788,31 (tweehonderdvierduizend zevenhonderdachtentachtig euro en eenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde5]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde5], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij dhr. [benadeelde6]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij dhr. [benadeelde7]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd dhr. [benadeelde7], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 23.231,47 (drieëntwintigduizend tweehonderd eenendertig euro en zevenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde8]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde8], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 51.499,26 (eenenvijftigduizend vierhonderdnegenennegentig euro en zesentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 december 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde9]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde9], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde10]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde10], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 24.899,23 (vierentwintigduizend achthonderdnegenennegentig euro en drieëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde11]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd dhr. [benadeelde11], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 45.124,31 (vijfenveertigduizend honderdvierentwintig euro en eenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 december 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde12]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde12], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 86.915,23 (zesentachtigduizend negenhonderdvijftien euro en drieëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde13]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde13], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 40.540,94 (veertigduizend vijfhonderdveertig euro en vierennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde14]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde14], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 69.532,24 (negenenzestigduizend vijfhonderdtweeëndertig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde15]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde15], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 33.197,01 (drieëndertigduizend honderdzevenennegentig euro en één cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 september 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde16]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde16], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 66.198,87 (zesenzestigduizend honderdachtennegentig euro en zevenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde17]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde17], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 86.915,33 (zesentachtigduizend negenhonderdvijftien euro en drieëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde18]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde18], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde19]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde19], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.737,94 (zesenveertigduizend zevenhonderdzevenendertig euro en vierennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde20]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde20], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 82.483,74 (tweeëntachtigduizend vierhonderddrieëntachtig euro en vierenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde21]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde21], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 84.521,15 (vierentachtigduizend vijfhonderdeenentwintig euro en vijftien cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde22]
Verklaart de benadeelde partijin haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde22], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 169.451,01 (honderdnegenenzestigduizend vierhonderdeenenvijftig euro en één cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde23]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde23], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.457,63 (drieënveertigduizend vierhonderdzevenenvijftig euro en drieënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde24]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde24], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.874,30 (drieënveertigduizend achthonderdvierenzeventig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde25]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde25], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 93.528,93 (drieënnegentigduizend vijfhonderdachtentwintig euro en drieënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde26]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde26], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 45.124,31 (vijfenveertigduizend honderdvierentwintig euro en eenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde27]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde27], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.040,96 (drieënveertigduizend veertig euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde28]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde28], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.790,99 (zesenveertigduizend zevenhonderdnegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde29]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde29], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 52.649,18 (tweeënvijftigduizend zeshonderdnegenenveertig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde30]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde30], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.987,75 (zesenveertigduizend negenhonderdzevenentachtig euro en vijfenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde31]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde31], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 80.248,69 (tachtigduizend tweehonderdachtenveertig euro en negenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde32]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde32], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 42.181,12 (tweeënveertigduizend honderdeenentachtig euro en twaalf cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde33]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde33], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.874,30 (drieënveertigduizend achthonderdvierenzeventig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde34]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde34], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 44.919,35 (vierenveertigduizend negenhonderdnegentien euro en vijfendertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde35]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde35], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 56.149,18 (zesenvijftigduizend honderdnegenenveertig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde36]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde36], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 24.903,97 (vierentwintigduizend negenhonderddrie euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde37]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde37], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 43.874,30 (drieënveertigduizend achthonderdvierenzeventig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde38]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde38], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 40.984,13 (veertigduizend negenhonderdvierentachtig euro en dertien cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde39]
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde39], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 49.460,57 (negenenveertigduizend vierhonderdzestig euro en zevenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde40]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde41]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde41], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 46.374,32 (zesenveertigduizend driehonderdvierenzeventig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde42]

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde42], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 44.217,51 (vierenveertigduizend tweehonderdzeventien euro en eenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde1]

Verklaart de benadeelde partij haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 4 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.