ECLI:NL:GHARL:2015:1753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
200.162.995
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 8 januari 2015 het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling had afgewezen. De appellant, die een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 180.321,66, had in hoger beroep verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis en toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in de afgelopen vijf jaar niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, en dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij zijn levensstijl heeft aangepast om zijn schulden te kunnen aflossen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet voldoende zijn best deed om zijn schulden te voldoen, wat het hof heeft bevestigd. Het hof heeft ook opgemerkt dat er nog steeds mogelijkheden zijn voor de appellant om tot een afbetalingsregeling met de ABN AMRO-bank te komen, en dat het niet redelijkerwijs te voorzien is dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, en de appellant niet toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof heeft benadrukt dat de appellant in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen indien de omstandigheden veranderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.995
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 380383)
arrest van de tweede kamer van 12 maart 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant, hierna: [appellant],
advocaat: mr. J.M. Tang.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 januari 2015 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 15 januari 2015 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hem toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de journaalberichten van mr. Tang van 12 en 26 februari 2015 met bijlagen en van de e-mail van de ABN AMRO-bank van 3 maart 2015 met een bijlage. Het hof zal laatstgenoemde bijlage niet beschouwen als verweerschrift ex artikel 287a lid 1 Fw, zoals in de kop van het stuk is vermeld, maar als visie van de ABN AMRO-bank.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2015, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant], geboren op [geboortedatum], is samenwonend. Zijn totale schuldenlast bedraagt, volgens de Verklaring Schuldsanering ex artikel 285 van de Faillissementswet (Fw), € 180.321,66, te weten drie schulden aan de ABN AMRO-bank van € 8.321,66, € 54.500,- en € 117.500,-. [appellant] heeft genoemde leningen in 2007 afgesloten voor de financiering van een pilotenopleiding. [appellant] ontvangt inkomen uit arbeid.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank achtte voorts onvoldoende aannemelijk dat [appellant] zoveel mogelijk inkomen voor de schuldeisers spaart. De rechtbank heeft overwogen dat niet gebleken is dat [appellant] zijn levensstijl heeft aangepast, nu hij betalingen heeft gedaan aan diverse restaurants, telefoonproviders en hij op één dag voor meer dan € 420,- heeft geshopt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij schuldsaneringsgezind is, aldus de rechtbank.
3.3
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Ten onrechte
wordt hem verweten dat hij geen schuldsaneringsgezinde houding heeft. Hij heeft zich eind 2013 aangemeld bij Plangroep schuldhulpverlening. Daar is een beheerrekening aangemaakt waarop wordt gespaard en alle onderhandelingen met de schuldeisers lopen via Plangroep. Hij heeft zich steeds aan de juiste stortingsbedragen op genoemde rekening gehouden. Voor zijn huidige baan is een goede telefoon- en internetverbinding vereist. Daarvoor heeft hij uitgaven aan de telefoonprovider moeten doen. Hij heeft op één dag € 420,- uitgegeven aan een voor zijn functie vereiste representatieve outfit. Hiertoe heeft hij in hoger beroep een verklaring van zijn leidinggevende overgelegd. Hij heeft altijd op correcte wijze het inkomen van zijn vriendin gemeld.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 284 lid 1 Fw kan een natuurlijk
persoon, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Op de
schuldenlijst van [appellant] staan in totaal drie schulden, alle aan de ABN AMRO-bank. Het betreft drie leningen, aangegaan in 2007 voor de financiering van zijn pilotenopleiding. Na de voltooiing van die opleiding is [appellant] er niet in geslaagd werk te vinden als piloot en inmiddels is de geldigheidsduur van zijn brevet verlopen, welke omstandigheid de kans op een baan als piloot volgens hem nihil maakt. Thans is hij werkzaam als consultant bij [bedrijf]. [appellant] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat al zijn vaste lasten worden betaald en dat hij op dit moment enkel de schuld aan de ABN AMRO-bank onbetaald laat. Tot medio 2014 heeft hij alleen de maandelijkse rentelasten aan ABN AMRO-bank betaald, waarmee ABN-AMRO-bank akkoord was. Nadien kon hij ook die lasten niet meer opbrengen, omdat de bijdrage aan de rentelasten van een speciaal daartoe in het leven geroepen garantiefonds van de vliegschool (dit fonds nam gedurende vijf jaar 50% voor haar rekening) ophield. Medio 2014 was er voor [appellant], aldus zijn verklaring ter zitting, een situatie ontstaan dat hij zijn contractuele verplichtingen – indien zou worden uitgegaan van rente en aflossing maandelijks € 1.700,- – op geen enkele manier meer kon nakomen. In die periode heeft [appellant] diverse keren verzocht om met de ABN AMRO-bank te overleggen over aanpassing van de leningsvoorwaarden, maar dit is – volgens zijn verklaring – van de zijde van de bank steeds afgehouden. [appellant] heeft toen hulp gezocht in de vorm van schuldbemiddeling door Plangroep. Op instructie van Plangroep is hij – lopende het bemiddelingstraject en de onderhavige procedure – gestopt met het doen van (rente)betalingen aan ABN AMRO-bank. Voorts heeft [appellant] verklaard dat hij op een recente uitnodiging van de ABN AMRO-bank voor een gesprek op advies van zijn schuldhulpverlener niet is ingegaan omdat hij de uitspraak in hoger beroep wil afwachten, maar dat hij op basis van zijn huidige financiële situatie een bedrag van ongeveer € 700,- per maand op de schuld zou kunnen afbetalen.
3.6
Het hof stelt vast dat [appellant] in feite steeds bereid is geweest om met ABN AMRO-
bank te spreken over de afbetaling van de schuld, mits daarbij rekening zou worden gehouden met zijn financiële mogelijkheden. Wat van haar bereidheid in het verleden ook zij (de verklaringen van [appellant] en de bank staan haaks op elkaar), inmiddels heeft ABN AMRO-bank de bereidheid om met [appellant] over de schuld te spreken in de schriftelijke visie van 3 maart 2015 kenbaar gemaakt. Het hof maakt daaruit op dat de mogelijkheid dat zij overeenstemming kunnen bereiken over een zowel voor [appellant] als voor de bank acceptabele afbetalingsregeling, nog open ligt. Naar het oordeel van het hof is het thans dan ook redelijkerwijs (nog) niet te voorzien dat [appellant], mede gelet op het feit dat hij overigens geen schulden heeft laten ontstaan, niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en voldoet [appellant] om die reden thans nog niet aan het in artikel 284 lid 1 Fw gestelde. Ook is niet gebleken dat ABN AMRO-bank de schuld bij [appellant] heeft opgeëist. [appellant] kan daarom op dit moment niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof overweegt dat, indien na de nu (ook) door ABN AMRO-bank geopende onderhandelingen mocht blijken dat ABN AMRO-bank niet een voor [appellant] acceptabel (reëel) afbetalingsvoorstel heeft kunnen doen, [appellant] wederom een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling bij de rechtbank zou kunnen indienen. Het hof voegt daaraan toe dat, gelet op het tijdstip van het ontstaan van de schulden, voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De uitgaven aan kleding zijn voldoende verklaard en kunnen niet als niet te goeder trouw worden beschouwd. Ook heeft het hof thans geen aanwijzingen dat [appellant] de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien niet naar behoren zal nakomen.
3.7
Het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 januari 2015.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. van der Beek, Ch.E. Bethlem en A.S. Gratama, en is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.