ECLI:NL:GHARL:2015:1797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
200.158.443 /01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en zorgregeling van een minderjarige in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 augustus 2014, waarin was bepaald dat [de minderjarige1] bij de vader zou wonen en dat er geen zorgregeling zou zijn tussen de moeder en het kind. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen.

De vader, verweerder in hoger beroep, heeft het verzoek van de moeder bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de moeder. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, en de vader heeft zijn zorgen over de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de moeder geuit. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in een zorgelijke situatie verkeert en dat de minderjarige zich goed ontwikkelt bij de vader. De moeder heeft geen verweer gevoerd in eerste aanleg en haar verzoeken zijn door het hof afgewezen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.443/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/147170 / FA RK 14-657)
beschikking van de familiekamer van 3 maart 2015
inzake
[verzoekster],
gesteld wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Eelsing, kantoorhoudende te Ter Apel,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 augustus 2014 is bepaald dat de minderjarige [de minderjarige1], geboren [in] 2001 in de gemeente [C] (verder te noemen: [de minderjarige1]), voortaan het hoofdverblijf heeft bij de vader, is de door de vader aan de moeder verschuldigde kinderbijdrage voor [de minderjarige1] op nihil bepaald en is voorts bepaald dat er geen vaste zorgregeling zal zijn tussen [de minderjarige1] en de moeder.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 oktober 2014, is namens de moeder hoger beroep ingesteld tegen de voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken althans deze af te wijzen, subsidiair een omgangsregeling vast te stellen inhoudend dat de moeder gerechtigd is [de minderjarige1] één weekend per twee weken bij zich te hebben, alsmede de helft van alle vakanties en feestdagen, waarbij in geval van verschil van mening de vader in de even jaren beslist en de moeder in de oneven jaren.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 december 2014, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing ervan met veroordeling van de moeder in de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten van de procedure.
2.3
Desgevraagd heeft de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) het hof bij brief van 30 oktober 2014 laten weten niet te beschikken over nadere rapporten en/of adviezen in de onderhavige zaak.
2.4
De minderjarige [de minderjarige1] is door het hof in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven over de zaak. Hij heeft bij ongedateerd schrijven, ingekomen bij het hof op 21 januari 2015, van die gelegenheid gebruik gemaakt.
2.5
De zaak is behandeld ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 19 februari 2015. De vader is daarbij in persoon verschenen bijgestaan door mr. E.G. Harderwijk en
mr. M. Aaftink. De moeder heeft zich doen vertegenwoordigen door haar advocaat mr. Eelsing. Door mr. Harderwijk zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.Feiten en achtergronden

3.1
[de minderjarige1], thans bijna veertien jaar oud, is geboren uit het [in] 1995 in de gemeente [D] gesloten huwelijk tussen partijen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 16 november 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn nevenbeslissingen gegeven onder meer inhoudend dat [de minderjarige1] het hoofdverblijf bij de moeder zal hebben en dat de vader met een bedrag van € 700,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1]. Verder is in de echtscheidingsbeschikking een tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan opgenomen waarin onder meer is bepaald dat partijen gezamenlijk belast blijven met het gezag over [de minderjarige1] na de scheiding en dat een zorgregeling zal gelden tussen de vader en [de minderjarige1] inhoudend een weekend per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
3.3
De vader heeft op 24 maart 2014 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot wijziging van het hoofdverblijf van [de minderjarige1] naar de vader, nihilstelling van de kinderalimentatie en - na aanpassing van het verzoek bij akte van 29 juli 2014 - wijziging van de zorgregeling op zodanige manier dat er geen zorgregeling wordt vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige1].
3.4
De moeder heeft geen verweer gevoerd in eerste aanleg.
3.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank beslist als hiervoor weergegeven onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Hiertegen richt zich het hoger beroep van de moeder.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In geschil is het hoofdverblijf van [de minderjarige1], de daarmee samenhangende beslissing over de kinderalimentatie en de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige1].
4.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft of een zorgregeling. De rechter (lees: het hof) neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.3
Het hof stelt vast dat de vader in zijn verzoekschrift, alsmede in zijn beroepschrift en ter zitting van het hof gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom ernstige zorgen bestaan omtrent de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de moeder en dat de bestreden beslissingen om die reden in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk zijn. De vader heeft aangegeven dat [de minderjarige1] sinds half maart 2014 bij hem woont en dat het sindsdien goed gaat met [de minderjarige1]. Hij vindt rust bij zijn vader en het gaat ook goed op school.
4.4
Het hof stelt verder vast dat de toelichting die de vader heeft gegeven op de gewijzigde situatie na de echtscheidingsbeschikking door de moeder niet of nauwelijks is weersproken. Diverse door de vader benoemde voorvallen zijn in dit verband door de advocaat van de moeder ter zitting bevestigd dan wel als ‘mogelijk juist’ aangemerkt. Dit betreft bijvoorbeeld dat er regelmatig bezoek bij de moeder is geweest (blijkens verklaringen van de toenmalige buren van de moeder) van politie en maatschappelijk werk, dat zij afgesloten is geweest van gas, water en licht, dat de woning en de tuin van de moeder een chaos waren, dat de politie een wapen gelijkend op een karabijn heeft weggehaald bij de moeder, dat een ontruiming van de woning van moeder heeft plaatsgevonden en dat zij nu weer bij haar moeder in huis zou wonen, dat zij onverzekerd heeft rondgereden in haar auto en dat die auto in beslag is genomen door de politie, dat zij 's nachts op straat schreeuwend is aangetroffen en verward overkomt en dat zij 'selfies' van zichzelf heeft gemaakt op het kerkhof en met een zwaard in haar hand. Daarbij heeft de advocaat van de moeder ter zitting aangegeven dat hij op grond van zijn eigen contacten met de moeder ook de indruk heeft dat de moeder een erg moeilijke periode doormaakt. Na het instellen van het onderhavige hoger beroep heeft de advocaat slecht contact kunnen krijgen met de moeder, zodat het voor hem lastig is het hoger beroep nader toe te lichten. In de hoop dat de moeder ter zitting zou verschijnen om ook zelf een toelichting te kunnen geven, heeft de advocaat de procedure niettemin toch doorgezet.
4.5
Het hof deelt de zorgen van de vader (en de advocaat van de moeder) omtrent de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de moeder. De precieze oorzaak van de 'decompensatie' van de moeder is ook in hoger beroep onduidelijk gebleven omdat de moeder niet ter zitting is verschenen en ook haar advocaat en de vader daaromtrent geen wetenschap hebben. Het hof acht op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk dat de moeder op dit moment niet haar leven op de rails heeft, laat staan dat zij in staat kan worden geacht om de dagelijkse zorg en opvoeding van [de minderjarige1] op zich te nemen. De stukken bevatten voorts aanwijzingen dat [de minderjarige1] zich ondanks de situatie goed lijkt te ontwikkelen bij de vader, naar het zich laat aanzien door de positieve inbreng van de vader en zijn partner. Het hof heeft althans geen aanwijzingen gevonden dat het niet goed gaat met [de minderjarige1] bij de vader. In zijn brief aan het hof heeft [de minderjarige1] onder meer geschreven dat hij nu al een poos bij zijn vader en diens partner woont en dat hij het best wel fijn vindt om daar te wonen. Voor afwijking van de bestreden beschikking op het punt van het hoofdverblijf van [de minderjarige1] ziet het hof dan ook geen aanleiding. De eerste grief van de moeder faalt dus.
4.6
Gelet op het voorgaande faalt ook de tweede grief van de moeder, die betrekking heeft op de beslissing over de kinderalimentatie, omdat die afhankelijk is gesteld van de beslissing over het hoofdverblijf.
4.7
In haar derde en laatste grief heeft de moeder vaststelling van een zorgregeling verzocht tussen haar en [de minderjarige1]. Het hof oordeelt de situatie van de moeder op dit moment dermate zorgelijk dat vaststelling van een zorgregeling in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] wordt geacht. De fysieke en emotionele veiligheid van [de minderjarige1] is op dit moment naar het oordeel van het hof niet gewaarborgd bij de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek. Hierbij wordt opgemerkt dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen. De moeder zal eerst moeten laten zien, bijvoorbeeld door inschakeling van professionele hulp, dat zij weer grip op zichzelf en haar leven heeft. Ook derde grief van de moeder faalt dus.
4.8
Overigens heeft de vader blijkens de bestreden beschikking toegezegd dat het [de minderjarige1] altijd vrij staat om naar zijn moeder te gaan als hij daartoe behoefte heeft en de situatie dat toelaat.
Proceskosten
4.9
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als door de vader verzocht en zal de proceskosten tussen partijen, als gebruikelijk in zaken tussen gewezen echtelieden, aldus compenseren dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.

5.De slotsom

5.1
Het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. J.G. Idsardi en mr. I.A. Vermeulen en is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015 in bijzijn van de griffier.