In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 augustus 2014, waarin was bepaald dat [de minderjarige1] bij de vader zou wonen en dat er geen zorgregeling zou zijn tussen de moeder en het kind. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen.
De vader, verweerder in hoger beroep, heeft het verzoek van de moeder bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de moeder. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, en de vader heeft zijn zorgen over de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de moeder geuit. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in een zorgelijke situatie verkeert en dat de minderjarige zich goed ontwikkelt bij de vader. De moeder heeft geen verweer gevoerd in eerste aanleg en haar verzoeken zijn door het hof afgewezen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.