Uitspraak
2. Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in hoger beroep
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2010. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Overijssel van 26 juni 2014 aangevochten, waarin zij en de vader van de minderjarige ontheven werden van het gezag. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van het gezag af te wijzen. Tijdens de zitting bevestigden beide ouders dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de ontheffing van het gezag van de vader.
De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om ontheffing van het gezag vanwege ernstige verwaarlozing van de minderjarige. Het hof overwoog dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige langer dan de wettelijke termijnen hadden geduurd en dat er duidelijkheid moest komen over haar verblijfssituatie. De moeder voerde aan dat de beslissing prematuur was en dat er geen onderzoek was gedaan naar haar opvoedingsvaardigheden. Het hof oordeelde echter dat de situatie van de minderjarige, die een kwetsbaar meisje is met een belaste voorgeschiedenis, een stabiele en veilige omgeving vereist, wat door de pleegouders wordt geboden.
Het hof concludeerde dat de ontheffing van het gezag in het belang van de minderjarige was, omdat het voortduren van het gezag van de moeder zou leiden tot onrust en onzekerheid. De moeder blijft echter altijd de moeder van de minderjarige, ondanks de ontheffing van het gezag. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarmee de ontheffing van het gezag werd bevestigd.